GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 17 april 2008 in de zaak onder zaaknummer 106.011.395/01
(905/07 NOT) van:
[X],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
MR. [Y]
notaris te [plaats]
GEÏNTIMEERDE.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Ter griffie van het hof is op 14 augustus 2007 ingekomen een verzoekschrift - met bijlagen – van de zijde van appellant, verder te noemen klager, waarbij hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht te Alkmaar, verder te noemen de kamer, van 23 juli 2007, waarbij de klacht van klager tegen geïntimeerde, verder te noemen de notaris, gegrond is verklaard zonder oplegging van een maatregel.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 14 september 2007 een verweerschrift - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 14 februari 2008. Klager en de notaris zijn verschenen en hebben beiden het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Op 3 november 2003 overleed de vader van klager, de heer C.N. [X] hierna te noemen: erflater. In zijn testament, in 1994 door de notaris verleden, werden de echtgenote van erflater, P.M. [Z], hierna te noemen [Z], tezamen met zijn twee zoons - klager en zijn broer - benoemd tot erfgenaam. In het testament was onder meer een ouderlijke boedelverdeling opgenomen. Daarin werden alle baten aan [Z] toebedeeld onder de verplichting voor haar om aan de overige erfgenamen wegens overbedeling een bedrag in contanten schuldig te erkennen gelijk aan de waarde van ieders aandeel in de nalatenschap In het testament werd voorts bepaald dat de waarde van de bestanddelen van de nalatenschap binnen zes maanden na overlijden moest worden vastgesteld. Ook werd bepaald dat de ouderlijke boedelverdeling moest worden vastgelegd bij notariële akte. De notaris heeft op 28 juni 2004 een kopie van het testament aan klager gezonden.
4. Beoordeling van de bestreden beslissing
Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer en zal deze beslissing derhalve in zoverre vernietigen.
5. Het standpunt van klager
De klacht van klager bestaat uit de volgende onderdelen:
1. De notaris verstrekte pas op 28 juni 2004 een afschrift van het testament aan klager en zijn broer, bijna acht maanden na het overlijden van erflater. Hierdoor werd het bepaalde in het testament, dat de waarde der bestanddelen van de nalatenschap wordt vastgesteld door de erfgenamen in onderling overleg binnen zes maanden na het overlijden, met voeten getreden.
2. Zonder enig voorafgaand overleg als bedoeld in het testament ontving klager eind augustus 2004 een aangifte successierecht met het verzoek deze (mee) te tekenen voor akkoord. Klager heeft getekend voor deze fiscale cijfers, in de verwachting dan nog overleg zou plaatsvinden over de economische cijfers ten behoeve van de te maken akte waarin de ouderlijke boedelverdeling zou worden vastgelegd, zoals was bepaald in het testament. De notaris heeft hierbij uitsluitend de belangen van [Z] behartigd en die van klager en zijn broer genegeerd.
3. Uiteindelijk heeft de notaris nagelaten de in het testament bedoelde akte op te stellen. In plaats daarvan wilde de notaris, in strijd met de wens van klager, een akte van depot opstellen.
4. De notaris heeft een onderzoek naar de juistheid van de door [Z] geleverde cijfers over de omvang van de nalatenschap achterwege gelaten.
Ten slotte verzoekt klager de notaris te bewegen de zaak over te dragen aan een andere notaris en de notaris te veroordelen tot vergoeding van de kosten die klager gemaakt heeft.
6. Het standpunt van de notaris
De notaris verweert zich als volgt:
1. Op 17 februari 2004 heeft een medewerker van de notaris aan de beide zoons van erflater een brief gestuurd waarin een uitleg is gegeven over de basiswerking van de testamentaire ouderlijke boedelverdeling. Normaal gesproken wordt bij dergelijke brieven een kopie van het testament gevoegd. Waarom dat in dit geval niet is gebeurd is de notaris niet duidelijk. Nadat klager in juni 2004 had aangedrongen op toezending van een kopie van het testament heeft de notaris het dossier van zijn medewerker overgenomen en klager alsnog een kopie van het testament toegezonden.
2. De notaris stelt in juni 2004 ook te hebben aangestuurd op een adequate en snelle gereedmaking van een ontwerp van de successieaangifte, zodat de erfgenamen op de hoogte waren van de zowel de samenstelling van de nalatenschap als van de waardering daarvan. De notaris heeft daarom op 8 juli 2004 aan de beide zonen van erflater het ontwerp van de successieaangifte met een begeleidend schrijven gezonden waarin de voorgestelde waardebepaling werd toegelicht. In deze brief werd ook aan de erfgenamen gevraagd of zij akkoord gingen met de voorgestelde waardering.
3. Nadat de aanslag voor het recht van successie conform was opgelegd op 29 oktober 2004 heeft een medewerker van de notaris contact gelegd met [Z] en haar de vraag voorgelegd of de nalatenschap nog zou moeten worden afgerond met een vaststellingsakte. De notaris stelt dat [Z] het boedeldossier wilde sluiten. Hieraan lag ten grondslag dat de boedel compact was samengesteld, dat de verklaring van erfrecht en toedeling reeds was ingeschreven in het kadaster (het hof begrijpt: de openbare registers) en dat [Z] naar eigen zeggen een zeer bescheiden inkomen had en zij bezwaarlijk voor extra boedelkosten zou komen te staan. Wat betreft het verwijt van klager dat de notaris zijn belangen niet zou behartigen stelt de notaris dat er geen sprake van is geweest dat hij geen akte zoals bedoeld in het testament wilde opstellen doch dat hij wilde voldoen aan de wens van [Z] om, gezien haar bescheiden inkomenspositie, de kosten zoveel mogelijk te beheersen. Vervolgens heeft de notaris in mei 2005 voorgesteld om kosteloos een akte van depot te maken en aan die akte de kopieën van de successieaangifte en van de aanslag te hechten om zodoende een notarieel document voorhanden te hebben ten behoeve van klager. Klager liet echter blijken geen akte van depot te willen accepteren en kondigde aan een advocaat in te schakelen. Daarop heeft de notaris besloten alsnog een vaststellingsakte in concept voor te bereiden. Deze conceptakte gaf eenzelfde weergave van de boedelbestanddelen inclusief waardebepalingen als de successieaangifte met dien verstande dat rekening werd gehouden met het ten laste van de zonen geheven successierecht, dat was voorgeschoten door [Z]. Omdat klager aanstuurde op een vergoeding van de door hem gemaakte kosten is deze akte niet gepasseerd.
4. Wat betreft het onderzoek naar de juistheid van de door [Z] geleverde cijfers over de omvang van de nalatenschap stelt de notaris dat [Z] alle gegevens heeft overgelegd en dat op basis hiervan de successieaangifte is opgesteld en aan alle belanghebbenden is gezonden, waaronder klager, en door hen voor akkoord is getekend. De notaris zag, gezien het akkoord, geen aanleiding om een deskundige in te schakelen.
7.1. Ten aanzien van het eerste onderdeel van de klacht is het hof van oordeel dat de notaris later dan behoort een kopie van het testament aan klager heeft verstrekt. Sinds het overlijden van erflater waren ruim zeven maanden verstreken. De notaris heeft ook erkend dat hij pas nadat klager had aangedrongen op toezending van een kopie hiertoe is overgegaan. Het hof is van oordeel dat dit onderdeel van de klacht gegrond is.
7.2. In het tweede klachtonderdeel stelt klager dat zijn belangen niet zijn behartigd door de notaris waaruit klager klaarblijkelijk afleidt dat slechts de belangen van [Z] zijn behartigd. Het hof volgt klager in zijn standpunt dat de notaris heeft nagelaten het testament naar de letter uit te voeren. Naar het oordeel van het hof had de notaris er goed aan gedaan de erfgenamen per brief voor te lichten omtrent de voorwaarden van het testament, de noodzaak om deze naar de letter uit te voeren en het alternatief voor een uitvoering naar de letter, alvorens tot zijn handelingen over te gaan. Op deze wijze had de notaris van meet af aan zowel de belangen van [Z] kunnen behartigen als die van klager die, klaarblijkelijk, een letterlijke uitvoering voorstond. Het hof is van oordeel dat ook dit tweede klachtonderdeel gegrond is.
7.3. Wat betreft het derde klachtonderdeel is het hof van oordeel dat de notaris, gezien de omstandigheden, niet onjuist heeft gehandeld. Aangezien de erfgenamen allen akkoord waren gegaan met de successieaangifte en deze ook dienovereenkomstig was opgelegd en gezien de (financiële) situatie waarin [Z] stelde te verkeren, is het hof van oordeel dat de notaris heeft mogen volstaan met de door hem voorgestane akte van depot als een praktisch alternatief voor de voorwaarden zoals die in het testament waren opgenomen. Het hof tekent hierbij aan dat de notaris uit mocht gaan van hetgeen [Z] hem meedeelde omtrent haar financiële situatie, althans dat klager geen omstandigheden heeft aangevoerd waaruit het hof zou moeten afleiden dat de notaris hier niet van uit mocht gaan. Toen bleek dat klager om hem moverende redenen niet akkoord ging met deze praktische oplossing heeft de notaris zich alsnog gezet aan de voorbereiding van een vaststellingsakte. Al met al is het hof van oordeel dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.
7.4. Ten slotte verwijt klager de notaris dat hij heeft nagelaten onderzoek te doen naar de juistheid van de door [Z] aangeleverde financiële gegevens. Het hof is, met de kamer, van oordeel dat een dergelijk onderzoek in het algemeen niet tot de taak van een notaris behoort. Dit zou anders kunnen zijn in een geval waarbij de notaris gegronde twijfels heeft ten aanzien van de door een erfgenaam aan hem verstrekte gegevens. Daarvan is hier niet gebleken. Het hof wijst voorts op artikel 21 lid 1 van de Successiewet waarin is bepaald dat het verkregene in aanmerking wordt genomen naar de waarde welke daaraan op het tijdstip van de verkrijging in het economische verkeer kan worden toegekend. Hieruit volgt dat de waarden van de boedelbestanddelen, zoals opgenomen in de successieaangifte geacht mogen worden de waarden in het economische verkeer te vertegenwoordigen. Nu klager akkoord was gegaan met de successieaangifte, mocht de notaris ervan uitgaan dat klager eveneens akkoord ging met de daarin aan de vermogensbestanddelen toegekende waarden. Het hof is van oordeel dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.
7.5. Het hof is van oordeel dat, hoewel de notaris ten aanzien van het verschaffen van een kopie van het testament een fout heeft gemaakt en zorgvuldiger te werk had kunnen gaan ten aanzien van het voorlichten van de erfgenamen, dit de notaris niet in die mate aangerekend kan worden dat een maatregel passend en geboden zou zijn. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de afhandeling van de nalatenschap van meet af aan moeizaam is verlopen, waaraan met name het feit dat klager, zijn broer en [Z] niet tot onderling overleg kwamen debet is geweest. Het hof zal dan ook geen maatregel opleggen.
7.6. Aan de verzoeken van klager om de notaris te bewegen de zaak over te dragen aan een andere notaris en de notaris te veroordelen tot vergoeding van de kosten die klager gemaakt heeft komt het hof niet toe nu voor de behandeling van dergelijke verzoeken geen plaats is in een tuchtrechtelijke procedure als deze.
7.7. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
7.8. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
- vernietigt de bestreden beslissing en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart het eerste en tweede onderdeel van de klacht gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond zonder oplegging van een maatregel.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang en G. Kleykamp-van der Ben en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 17 april 2008 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN
TE ALKMAAR.
Beslissing in de zaak van:
Dhr. [X],
wonende te [plaats],
klager,
hierna te noemen [X]
mr. [Y],
notaris te [plaats],
hierna te noemen de notaris.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Bij brief met bijlagen ingekomen op 2 februari 2007 heeft [X] een klacht ingediend tegen de notaris.
1.2. Bij brief met bijlage ingekomen op 20 februari 2007 heeft de notaris op de klacht gereageerd.
1.3. Op 4 juni 2007 is de klacht in het openbaar behandeld. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten toegelicht.
1.4. Na afloop van de behandeling is uitspraak bepaald op heden.
2.1. Op 3 november 2003 overleed de vader van [X] de heer C.N. [X].
2.2. Er bestond een testament uit 1994 dat was opgesteld door de notaris en dat mede werd opgemaakt in verband met het voorgenomen huwelijk van de erflater met mevrouw P.M. [Z], hier te noemen [Z].
2.3. Genoemde [Z] werd, tezamen met de twee zoons van de erflater, [X] en diens broer P.C. [X] benoemd tot erfgenaam.
2.4. In het testament was een ouderlijke boedelverdeling opgenomen. Alle baten werden aan [Z] toebedeeld onder de verplichting aan de overige erfgenamen, de beide broers, wegens overbedeling een bedrag in contanten schuldig te erkennen.
2.5. In het testament waren onder meer twee bepalingen opgenomen. De eerste waarbij C.N. [X] bepaalde dat de waarde van de bestanddelen van zijn nalatenschap binnen zes maanden na zijn overlijden moest worden vastgesteld en de andere bepaling inhoudende dat de ouderlijke boedelverdeling zou moeten worden vastgelegd bij notariële akte.
2.6. Pas op 28 juni 2004 zond de notaris, althans zijn kantoor, een afschrift van het testament aan [X]. Vastgesteld moet worden dat de hiervoor bedoelde termijn van zes maanden toen reeds was verstreken.
2.7. Eind augustus 2004 zond de notaris aan [X] een aangifte successierecht, die [X] ondertekende en terugstuurde. De notaris heeft de aangifte vervolgens ingediend. In de aangifte zijn de bestanddelen van de nalatenschap gewaardeerd.
2.8. Nadat het opmaken van een notariële akte van boedelverdeling achterwege bleef en de notaris had voorgesteld een akte van depot op te maken, heeft [X] die zich inmiddels van bijstand van een advocaat had voorzien, aangedrongen op het alsnog opmaken van een dergelijke akte. De notaris heeft vervolgens een ontwerpverdelingsakte ter zake aan [X] toegezonden. [X] wilde alleen meewerken als hij zijn (advocaat)kosten kreeg vergoed.
3. De klacht en de beoordeling daarvan
3.1. De klacht komt erop neer dat de notaris verwijtbaar heeft gehandeld doordat (1) in een veel te laat stadium een afschrift van het testament aan [X] werd gezonden (2) de belangen van [X] niet werden behartigd, doch die van de weduwe [Z] wel (3) de notaris in strijd met het testament geen akte van boedelverdeling maar wel een door klager niet gewenste depot akte wilde opstellen en (4) de notaris de juiste stand van zaken niet heeft beoordeeld, waarbij in het bijzonder wordt gedoeld op het achterwege laten van een onderzoek naar de financiële gegoedheid van [Z]. Door dit alles stelt [X] kosten te hebben gemaakt, die hij op de notaris wil verhalen. Volgens [X] zijn er nooit signalen ontvangen dat [Z], zoals de notaris stelde, er financieel zo slecht voorstond dat zij een akte niet kon betalen. Volgens [X] heeft hij aan de notaris laten weten dat hij, [X] en zijn broer in dat geval wel zouden hebben betaald voor de akte.
3.2. De notaris erkent het feit dat een afschrift van het testament in een veel te laat stadium is toegezonden, maar hij betoogt dat deze omissie ruimschoots is goedgemaaktdoor het opstellen van de akte van depot en het ontwerp van de verdelingsakte nadien. Volgens de notaris betreft het handelen van [X] een overbodige actie, nu bij de successieaangifte reeds alle bestanddelen van de boedel waren gewaardeerd en de vorderingen van [X] en diens broer dus vaststonden. Volgens de notaris had hij in verband met het financieel onvermogen aan de zijde van [Z] aanvankelijk afgezien van het opmaken van een in zijn ogen overbodige akte.
3.3. De Kamer stelt voorop dat het niet tot haar bevoegdheid hoort - voorzover de klacht in die zin zou moeten worden begrepen - uitspraak te doen over de vraag, of de notaris door [X] in verband met enige vermeende nalatigheid in civielrechtelijke zin aansprakelijk kan worden gehouden. In de onderhavige procedure is bovendien geen plaats voor een kostenveroordeling.
3.4. Verder overweegt de Kamer als volgt. Vast staat, zoals in de uitgangspunten reeds verwoord, dat namens de notaris pas in een zeer laat stadium een afschrift aan [X] werd gezonden. Volgens de notaris is die kwestie gladgestreken door het later opmaken van de diverse (ontwerp)akten. Hij gaat er daarmee echter aan voorbij dat het verstrekken van inlichtingen aan erfgenamen ingevolge een testament, zoals [X] die mede-erfgenaam van zijn overleden vader was, tot de kerntaken van een notaris behoort en daarom dient een notaris zijn kantoororganisatie zodanig in te richten dat aan die verplichting onverwijld wordt voldaan. De notaris heeft dat nagelaten en naar het oordeel van de Kamer treft hem ter zake een verwijt in de zin van de Notariswetgeving. Tijdens de behandeling van de klacht is wel duidelijk geworden dat er aanzienlijke verschillen van opvatting bestonden tussen [X] enerzijds en [Z] anderzijds en dat de notaris er, uiteindelijk, het nodige aan heeft gedaan om die partijen uit hun patstelling te halen. Daarbij heeft de notaris overigens onvoldoende onderkend dat klager niet de praktische oplossing die de notaris voor ogen stond wenste, maar de nalatenschap formeel afgewikkeld wenste te zien. Nu echter blijkens het standpunt van klager de weduwe toch niet in beweging te krijgen was en derhalve ook haar medewerking aan de vaststellingsakte twijfelachtig blijft, neemt de Kamer niet aan dat de weigerachtige houding veroorzaakt is door handelen of nalaten van de notaris. Een onderzoek naar de financiële gegoedheid van [Z] behoort niet tot de taak van de notaris; wanneer [Z] zich beroept op een gebrek aan liquiditeit, kan de notaris daarvan wel de boodschapper zijn. De Kamer gaat er vanuit dat de notaris alsnog tracht te bewerkstelligen dat de vaststellingsakte verleden wordt, nu klager aangeboden heeft de kosten daarvan te dragen. Ofschoon het nalaten met betrekking tot de afgifte van een afschrift van het testament op zichzelf als klachtwaardig moet worden beschouwd acht de Kamer daarom, gelet op de relatief geringe aard van de werkfout en de actie van de notaris daarna, onvoldoende termen aanwezig die wat dat nalaten betreft het opleggen van een tuchtmaatregel rechtvaardigen.
- verklaart de klacht gegrond;
- oordeelt dat er onvoldoende termen zijn aan notaris [Y] een tuchtrechtelijke maatregel op te leggen .
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J.L. Koster, voorzitter, mrs. P.G. Vroom,
L.G. Vollebregt, E.E. von Wolzogen Kühr en J.C.A. Salman als (plaatsvervangend) leden, in tegenwoordigheid van J.J.M. Jeurissen, secretaris en is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2007.