ECLI:NL:GHAMS:2008:BF3208

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106.002.857/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wilsgebrek bij totstandkoming beëindigingsovereenkomst tussen werknemer en werkgever

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer, die in dienst was bij de werkgever, had de intentie om zijn arbeidsovereenkomst te beëindigen en een nieuwe overeenkomst aan te gaan met Allround Nederland B.V. De werknemer verkeerde echter in de veronderstelling dat Allround Nederland B.V. het bedrijf van de werkgever zou overnemen. Dit bleek niet het geval te zijn, aangezien Allround Nederland B.V. niet is opgericht en de onderneming van de werkgever niet is overgenomen. De werknemer stelde dat zijn instemming met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een wilsgebrek vertoonde, omdat hij niet goed geïnformeerd was over de situatie. Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde dat de arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en de werkgever rechtsgeldig was blijven bestaan, omdat de beëindigingsovereenkomst niet geldig was door het wilsgebrek. Het hof verklaarde voor recht dat de werkgever verplicht was om het salaris en de vakantietoeslag van de werknemer te betalen, met een wettelijke verhoging van 10 procent en wettelijke rente over het verschuldigde bedrag. De vordering van de werknemer werd toegewezen, terwijl de vordering tegen een derde werd afgewezen. De werkgever werd veroordeeld in de kosten van de procedure, terwijl de kosten aan de zijde van de derde op nihil werden gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ZESDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[WERKNEMER],
wonende te Alkmaar,
APPELLANT,
procureur: mr. J.C. Klompé,
t e g e n
1. [WERKGEVER],
wonende te Schagen,
en
2. […],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
GEÏNTIMEERDEN,
niet verschenen.
1. Het verdere geding in hoger beroep
1.1 Partijen zullen hierna worden aangeduid als [werknemer], [werkgever] en [de derde].
1.2 Voor het verloop van de procedure tot die datum wordt verwezen naar het in deze zaak op 15 juni 2006 gewezen tussenarrest, waaraan het hof zich houdt en waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd.
1.3 De bij dat arrest bepaalde comparitie van partijen vond plaats op 21 augustus 2007. [Werknemer] is bij die gelegenheid verschenen. [Werkgever] en [de derde] waren, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Van het besprokene is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
1.4 [Werknemer] heeft ten slotte wederom arrest gevraagd op de processtukken van beide instanties. De inhoud van die stukken geldt als hier ingelast.
2. Verdere beoordeling
2.1 De vraag die in de eerste plaats beantwoord moet worden is of [werknemer] zich terecht op het standpunt stelt dat het dienstverband, dat hij op 22 augustus 2000 met [werkgever] is aangegaan, na mei 2003 is blijven voortbestaan omdat aan zijn instemming dat dienstverband te beëindigen en met ingang van 1 juni 2003 een dienstverband met Allround Nederland B.V. aan te gaan, een wilsgebrek kleeft, zoals [werknemer] ter onderbouwing van zijn primaire vordering heeft aangevoerd. [Werknemer] verkeerde bij het aangaan van de op 1 juni 2003 door hem getekende arbeidsovereenkomst met Allround Nederland B.V. in de veronderstelling dat [een derde] het door [werkgever] gevoerde bedrijf zou overnemen en in die besloten vennootschap zou onderbrengen. Gebleken is evenwel volgens [werknemer] dat Allround Nederland B.V. niet is opgericht en dat [de derde] de onderneming van [werkgever] niet heeft overgenomen. De arbeidsovereenkomst met Allround Nederland B.V. is ook niet door [de derde] maar door [werkgever] geparafeerd, aldus [werknemer]. Hij heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen verklaard dat [werkgever] nadat [werknemer] die overeenkomst had ondertekend bij zijn ([werkgevers]) paraaf onder die overeenkomst “[voorletter en achternaam van de derde]” heeft geschreven. Nu er geen overname van het bedrijf van [werkgever] heeft plaatsgevonden is [werknemer], zo voert hij aan, bij [werkgever] in dienst gebleven en dient [werkgever] ook het aan [werknemer] toekomende salaris (door) te betalen.
2.2 Bij conclusie van antwoord in eerste aanleg heeft [werkgever] onder meer een factuur van hem aan Allround B.V. van 12 juni 2003 in het geding gebracht ten bedrage van € 30.000,-- en een notariële akte van geldlening en hypotheekverstrekking van 25 november 2003 tussen hem (en mevouw […]) en [de derde] waarbij aan laatstgenoemde € 30.000,-- wordt geleend. Anders dan [werkgever] betoogt blijkt uit deze stukken niet dat [de derde] de gehele door [werkgever] gedreven onderneming van deze heeft overgenomen. De factuur is gericht aan Allround B.V. (en niet aan [de derde] privé) en vermeldt weliswaar dat die betrekking heeft op de overname van het bedrijf van [werkgever] maar noemt als verkochte zaken alleen drie auto’s. Dit feit en het feit dat Allround (Nederland) B.V. niet is opgericht leiden tot de conclusie dat niet kan worden aangenomen dat een overname van de onderneming van [werkgever] heeft plaatsgevonden.
2.3 [Werknemer] heeft onweersproken gesteld dat hij heeft bewilligd in beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met [werkgever] in de veronderstelling dat de onderneming van [werkgever] zou worden overgenomen. Nu die overname niet blijkt te hebben plaatsgevonden, beroept [werknemer] zich terecht op een wilsgebrek bij het tot stand komen van de beëindigingovereenkomst. Hij kan aan die overeenkomst niet worden gehouden. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst tussen hem en [werkgever] is blijven voortbestaan en dat de primaire vordering van [werknemer] (ook over de periode vanaf 1 juni 2003) jegens [werkgever] toewijsbaar is, met dien verstande dat er aanleiding is de gevorderde wettelijke verhoging te beperken tot 10 procent van het achterstallige salaris en dat een vergoeding wegens niet genoten vakantiedagen niet kan worden toegewezen zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt, hetgeen hier het geval is.
3. Conclusie
De grief leidt tot vernietiging van het bestreden vonnis. De primaire vordering (uitsluitend gericht tegen [werkgever]) wordt alsnog toegewezen (voor zover die niet reeds is toegewezen bij het bestreden vonnis) en de vordering voor zover gericht tegen [de derde] wordt afgewezen. Als in het ongelijk gestelde partij wordt [werkgever] veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties aan de zijde [werknemer] en wordt [werknemer] veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van [de derde] eveneens in beide instanties. Laatstbedoelde kosten worden gesteld op nihil.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het tussen partijen op 17 november 2004 gewezen vonnis van de kantonrechter te Alkmaar met uitzondering van de veroordeling onder 5.1 en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat aan de arbeidsovereenkomst tussen [werkgever] als werkgever en [werknemer] als werknemer geen rechtsgeldig einde is gekomen en veroordeelt [werkgever] om, onder overlegging van een deugdelijke loonspecificatie, aan [werknemer] te voldoen:
diens salaris en vakantietoeslag vanaf 1 juni 2003 totdat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd te vermeerderen met 10 procent terzake wettelijke verhoging en met de wettelijke rente over het aldus verschuldigde vanaf de respectieve vervaldata;
wijst af het ten aanzien van [werkgever] meer of anders gevorderde;
wijst af het ten aanzien van [de derde] gevorderde;
veroordeelt [werkgever] in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van [werknemer] tot aan deze uitspraak begroot op € 275,78 aan verschotten en op € 540,-- aan salaris gemachtigde voor de eerste aanleg en op € 329,60 aan verschotten en op € 1.788,-- aan salaris procureur voor de procedure in appel, op de voet van artikel 243 Rv. te betalen aan de griffier van respectievelijk de rechtbank te Alkmaar en het gerechtshof te Amsterdam;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [werknemer] in de kosten van de procedure aan de zijde van [de derde] tot aan deze uitspraak in beide instanties begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, J.E. Molenaar en G.J.T.M. van den Bergh en is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2008 door de rolraadsheer.