arrestnummer:
parketnummer: 23-001873-06
datum uitspraak: 16 februari 2009
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 13 april 2006 in de strafzaak onder parketnummer 15-635115-05 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1967],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 7 maart 2006, 20 maart 2006, 21 maart 2006, 23 maart 2006, 28 maart 2006 en 30 maart 2006 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 1 oktober 2008, 24 november 2008, 15 januari 2009, 19 januari 2009 en 2 februari 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg 20 maart 2006 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
Naar het oordeel van het hof is de dagvaarding wat betreft het tenlastegelegde onder 5 primair partieel nietig, voor zover het betreft de in de vierde en vijfde regel opgenomen zinsnede "[slachtoffer 3] en/of".
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat nu [slachtoffer 3] degene is die wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd en beroofd gehouden, hij niet "een ander" kan zijn op wie het oogmerk tot dwang is gericht als bedoeld in de tenlastelegging en de delictsomschrijving van artikel 282a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring openbaar ministerie
De raadsman heeft het volgende betoogd.
Er heeft zich een onherstelbaar vormverzuim voorgedaan bij het voorbereidend onderzoek. Het openbaar ministerie heeft uiterst onzorgvuldig gehandeld en een ernstige fout gemaakt. Het gevolg daarvan moet zijn dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging. Zakelijk weergegeven heeft de raadsman aan dat verweer het volgende ten grondslag gelegd. De officier van justitie heeft op 3 maart 2005 bij provider Orange de historische printgegevens opgevraagd van het bij verdachte in gebruik zijnde telefoonnummer [telefoonnummer], over de periode 20 oktober 2004 tot en met 20 januari 2005. De juiste provider bleek echter Telfort te zijn. Toen Telfort op 3 maart 2006 alsnog om de bedoelde gegevens werd gevraagd, bleken deze niet meer beschikbaar te zijn in verband met het verlopen van de bewaartermijn van zes maanden. Hierdoor is verdachte niet in staat door middel van deze gegevens aan te tonen dat hij niet óók de gebruiker kan zijn geweest van de telefoonnummers [telefoonnummer] (het hof begrijpt [telefoonnummer]) en [telefoonnummer].
Het hof overweegt het volgende.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie -zakelijk weergegeven- betoogd dat het opvragen van bedoelde printgegevens bij de verkeerde provider berust op een menselijke vergissing. Een andere achtergrond is in dit verband ook niet aannemelijk geworden.
Dit houdt in dat niet gezegd kan worden dat willens en wetens of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort is gedaan aan zijn recht op een eerlijk proces. Niet blijkt dat door de vergissing geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
Het verweer strekkend tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie wordt verworpen.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep - anders dan in eerste aanleg - niet is betoogd dat enig ander gevolg aan de vergissing moet worden verbonden. Ambtshalve ziet het hof daartoe ook geen aanleiding.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 2, 3, 5 en 6 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
onder 1
hij in de periode van 13 november 2004 tot en met 14 november 2004 te Amsterdam en te Vinkeveen, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet
- die [slachtoffer 1] in café Archimedes te Amsterdam met kracht tegen het hoofd geslagen en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] gehouden en
- die [slachtoffer 1] naar een kamer in hotel Bilderberg te Vinkeveen gebracht en
- in die hotelkamer die [slachtoffer 1] van zijn vrijheid beroofd gehouden;
onder 4
hij in de periode van 1 november 2004 tot en met 12 december 2004 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [slachtoffer 2], met zijn mededaders
- naar café Archimedes is gegaan en
- die[slachtoffer 2]tegen het lichaam heeft geslagen en
- goederen van de inventaris van dat café heeft vernield en
- die [slachtoffer 2] om geld heeft gevraagd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Het hof acht - anders dan de rechtbank - bewezen dat verdachte medepleger is van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1]. Het hof heeft daarbij gelet op de volgende feiten en omstandigheden.
Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft bemiddeld bij een cocaïneverkoop in Madrid in oktober 2004. Bij deze transactie is de kopende partij “Engelsen” voor een groot geldbedrag opgelicht. Onder meer [slachtoffer 1] is verantwoordelijk gehouden voor het verloren gaan van dit geldbedrag. Ook verdachte is wegens zijn rol bij de mislukte transactie verantwoordelijk gehouden door de “Engelsen” voor het verlies, en onder druk gezet om dit terug te betalen. Daarbij is een termijn gesteld (V1 048/V1 30 e.v., V2 032). Aangenomen kan worden dat [slachtoffer 1] als (één van de eerst) verantwoordelijke(n) gold en verdachte - bij ontstentenis van [slachtoffer 1] - als volgende (V1 032,063).
[slachtoffer 1] is na de transactie vanuit Spanje via Duitsland naar Nederland gevlucht. Hij heeft zich hier schuil gehouden, kennelijk mede uit angst dat hem fysiek wat zou worden aangedaan. Zijn woning in Heerhugowaard heeft hij gemeden ((ZD1 782), ZD 1 323).
Verdachte en/of één of meer van zijn mededaders zijn vanaf de vlucht van [slachtoffer 1] druk doende geweest hem op te sporen. Het volgende kan in dat verband onder meer worden vastgesteld.
- Verdachte is aanwezig geweest bij een ontmoeting in Osdorp op 28 oktober 2004 met onder meer [naam 1] en enkele “Engelsen”, waarbij [naam 1] en verdachte verantwoordelijk zijn gehouden voor het verlies van het geld. Daarbij is hun te verstaan gegeven dat het geld moest terugkomen en gevraagd wie degenen waren die ‘er met het geld vandoor waren gegaan’ (V4 090 e.v.).
- Verdachte was aanwezig bij een bespreking in café Archimedes waar is besproken dat [slachtoffer 1] zo snel mogelijk gevonden moest worden (V1 030 e.v., V1 068).
- Verdachte heeft personen laten posten bij het huis van [slachtoffer 1] in Heerhugowaard (V2 042).
- Bij een zoektocht onder meer in gezelschap van twee “Engelsen” die leidde naar Heerhugowaard is verdachte aanwezig geweest (V1 039, V2 042).
- Verdachte is hierna naar Spanje afgereisd. Hij moest zich bij de “Engelsen” (verder) verantwoorden (V1 30 e.v., V2 43 e.v.).
Ook [medeverdachte 1] is in verband met de gerezen problemen naar Spanje gereisd.
De contacten die hij legde met de “Engelsen”/organisatie, liepen via verdachte (V1 040).
Ook de contacten met “Engelsen” die naar Nederland kwamen, liepen via verdachte (V5 096).
- Na terugkomst in Nederland heeft verdachte met [medeverdachte 1] besproken dat de problemen nog steeds hetzelfde waren (V1 034).
- Er hebben in de daaropvolgende periode twee personen regelmatig gekeken bij de woning van [slachtoffer 1] met de bedoeling de verblijfplaats van die [slachtoffer 1] te traceren en van hun bevindingen verslag uitgebracht aan verdachte, [medeverdachte 1] en verdachte [medeverdachte 2] (V2 043, 053).
[slachtoffer 1] is van de zoektocht op de hoogte geraakt maar heeft er kennelijk desondanks voor gekozen zich schuil te blijven houden (ZD1 782).
Aangenomen moet worden dat uiteindelijk de druk op [slachtoffer 1] zo groot is geworden dat hij heeft ingestemd met een ontmoeting met [naam 1] en [naam 2], die plaatsvond op 13 november 2004 te Landsmeer.
[naam 1] en [naam 2] stonden op hun beurt onder grote druk om [slachtoffer 1] op te sporen en aan de “Engelsen”over te dragen. Dit vanwege de rol die [naam 1] ten aanzien van de totstandkoming van meergenoemde cocaïnetransactie gespeeld zou hebben. [medeverdachte 1]had [naam 1] opdracht gekregen het geld terug te betalen, het adres van [slachtoffer 1] te achterhalen, of [slachtoffer 1] zelf te vinden (V5 108). Er lag een opdracht van de “Engelsen” dat als [naam 1][slachtoffer 1] had gevonden deze aan [medeverdachte 1] moest worden overgedragen totdat de “Engelsen” zouden komen om [slachtoffer 1] over te nemen (V5 109).
[naam 1] en [naam 2] hebben [slachtoffer 1] bij de ontmoeting op 13 november 2004 duidelijk gemaakt dat hij een gesprek moest aangaan met de “Engelsen”. Daarna hebben zij hem hiertoe in hun auto meegenomen naar café Archimedes in Amsterdam. In de auto hebben [naam 1] en [naam 2] telefonisch contact gehad met één van de “Engelsen”, [naam 3], met verdachte en met [medeverdachte 1]. Aan verdachte is meegedeeld dat [slachtoffer 1] in hun gezelschap was. Hem is verzocht contact op te nemen met [medeverdachte 1] en aan deze het verzoek te doen hen te bellen (V5 064). Verdachte heeft dit telefonisch contact met [medeverdachte 1] gelegd (V1 057/058, V5 064, pvb PL1200/05-506171A p. 17-20). Vervolgens heeft [medeverdachte 1] gebeld naar [naam 1] en [naam 2] (in die auto) en hebben zij verdere afspraken gemaakt, onder meer over waar zij elkaar zouden treffen.
De “Engelsman” met wie het telefoongesprek werd gevoerd, [naam 3], heeft gezegd dat [slachtoffer 1] een paar dagen moest worden vastgehouden, kennelijk totdat de “Engelsen” uit het buitenland gekomen zouden zijn om [slachtoffer 1] over te nemen (V5 066).
[medeverdachte 1] is met enkele andere verdachten naar café Archimedes toegegaan. In het café is [slachtoffer 1] door [medeverdachte 1] mishandeld en bedreigd met een vuurwapen. [slachtoffer 1] is daarbij te verstaan gegeven dat hij moest zorgen dat het geld terugkwam. Zijn spullen zijn doorzocht en een aantal goederen is van hem afgenomen. Ook heeft [slachtoffer 1] een geldbedrag afgegeven. Vervolgens is [slachtoffer 1] onder meer door de verdachten [medeverdachte 1],[medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] meegenomen naar hotel Bilderberg te Vinkeveen. Verdachte is door [medeverdachte 1] telefonisch ervan op de hoogte gesteld dat [slachtoffer 1] met genoemde verdachten in hotel Bilderberg was gearriveerd (V1 069) en heeft contact onderhouden met [medeverdachte 1]. In het hotel heeft [slachtoffer 1] in één kamer verbleven met (in wisselende samenstelling) voornoemde verdachten, in afwachting van de komst van de “Engelsen”. Tijdens dit verblijf is Hartmans pinpas meegenomen en daarmee zijn vervolgens geldopnamen gedaan door één of meer van de verdachten.
Een van de “Engelsen” die naar Nederland is gekomen is verdachte [medeverdachte 3] geweest. Uit een telefoonanalyse blijkt dat een nummer dat bij verdachte [medeverdachte 3] (in de periode waarin hij in Nederland heeft verbleven) in gebruik was, direct na aankomst in Nederland contact opnam en
- in de daarop volgende periode - regelmatig telefonisch contact had met een nummer dat bij verdachte in gebruik was (pvb PL1200/05-506171A p. 29 e.v.).
Uiteindelijk is [slachtoffer 1] op 14 november 2004 rond 17.00 uur overgedragen aan twee “Engelsen”.
Kort voor de overdracht maakte de telefoon met het nummer dat bij verdachte in gebruik was, een reisbeweging van Amsterdam naar Abcoude en had dit nummer contact met de telefoon van [medeverdachte 1].
Ook na de overdracht van [slachtoffer 1] had het nummer dat in gebruik was bij verdachte, telefonisch contact met [medeverdachte 1] en - ook op 15 november 2004 tot en met 13.51 uur - diverse malen met verdachte [medeverdachte 3].
Op 15 november 2004 tussen 12.00 uur en 12.40 uur heeft [naam 2] telefonisch contact opgenomen met verdachte in verband met het feit dat [slachtoffer 1] medicijnen nodig had. Zij heeft bij die gelegenheid gevraagd waar [slachtoffer 1] was. Verdachte heeft toen gezegd daarover te gaan bellen en haar te zullen terugbellen (V5 104).
Op 15 november 2004 rond 13.45 uur is het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] aangetroffen. Hij bleek om het leven gebracht te zijn.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden aangetoond dat verdachte de gebruiker is geweest van de telefoonnummers [telefoonnummer] (het hof begrijpt [telefoonnummer]) (*343) en [telefoonnummer] (*446).
Het hof kan de verdediging daarin niet volgen.
Uit de analyse zoals neergelegd in het proces-verbaal PL1200/05-506171A blijkt in voldoende mate dat verdachte gebruiker van deze nummers was. De verklaringen van [naam 2] omtrent de telefonische contacten van haar en [naam 1] tijdens de autorit van Landsmeer naar Amsterdam met [verdachte] en [medeverdachte 1], alsmede de verklaringen van [medeverdachte 1] op dat punt, sluiten aan bij de conclusies die in dat proces-verbaal zijn neergelegd.
Met betrekking tot het nummer *343 kan daarbij nog worden vastgesteld dat verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft erkend daarvan op tijdstippen op 28 oktober 2004 gebruik te hebben gemaakt.
Een en ander leidt het hof tot de conclusie - in samenhang met de overige bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is opgemerkt - dat verdachte ook op bovengenoemde tijdstippen in de periode van 28 oktober 2004 tot en met 15 november 2004 de gebruiker was van de desbetreffende telefoonnummers.
Toegespitst op de verdachte is aldus het volgende komen vast te staan.
Verdachte stond onder grote druk van de “Engelsen” [slachtoffer 1] te vinden en had daar een groot belang bij. Hij is intensief betrokken geweest bij de zoektocht naar [slachtoffer 1]. Hij heeft als contactpersoon gefungeerd naar de “Engelsen” en stond omtrent deze kwestie in nauw contact met [medeverdachte 1]. Hij is op de hoogte gesteld van het feit dat [slachtoffer 1] was gevonden en heeft vervolgens contact opgenomen met [medeverdachte 1], die vervolgens het voortouw nam bij de feitelijke (fysieke) vrijheidsbeneming. Daarna heeft verdachte regelmatig contact gehad met [medeverdachte 1] en één van de “Engelsen” die speciaal om met [slachtoffer 1] in contact te komen naar Nederland was gekomen. Ook uit het laatstgenoemd telefoongesprek met [naam 2] volgt dat verdachte in contact stond met diegenen die [slachtoffer 1] hebben meegenomen.
Uit voormelde feiten en omstandigheden in samenhang bezien, en in aanmerking genomen dat evenmin uit enige omstandigheid is gebleken dat verdachte zich van de vrijheidsberoving zou hebben gedistantieerd, trekt het hof de conclusie dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen [slachtoffer 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden.
Het hof acht voorts bewezen dat verdachte medepleger is van de onder 4 tenlastegelegde poging tot afpersing van [slachtoffer 2].
Uit de bewijsmiddelen volgt genoegzaam dat onder meer verdachte en de [medeverdachte 1] in deze zaak gezamenlijk zijn opgetrokken en als gezamenlijkheid zijn opgetreden in de richting van die [slachtoffer 2]. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich van een en ander op enig moment heeft gedistantieerd of dat het in dat verband gepleegde geweld een andere bedoeling had dan het slachtoffer te dwingen over te gaan tot betaling van een geldbedrag.
Met betrekking tot de verklaring van[slachtoffer 2]merkt het hof nog het volgende op.
Het hof heeft de verklaring van[slachtoffer 2] gewogen. [slachtoffer 2] is onwillig gebleken ter terechtzitting in hoger beroep te verschijnen en de verdediging is aldus niet in de gelegenheid geweest hem in hoger beroep te horen. Daar staat tegenover dat de verdediging in eerste aanleg wel de gelegenheid heeft gehad hem ten overstaan van een rechter te horen. Nu de verklaring van [slachtoffer 2] bovendien verankering vindt in de overige bewijsmiddelen, acht het hof zijn verklaring voldoende betrouwbaar om te gebruiken voor het bewijs. Daaraan doet niet af dat [slachtoffer 2] geen aangifte heeft gedaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 1, 2, 3, 5 en 6 tenlastegelegde en voor het onder 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van de tijd die door veroordeelde voor tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht. De rechtbank heeft de [benadeelde 1] niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft medegedeeld dat het openbaar ministerie geen bezwaren meer heeft tegen de vrijspraak voor het onder 3 tenlastegelegde. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2, 5 en 6 tenlastegelegde en dat hij wordt veroordeeld voor het onder 1 en 4 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden met aftrek van de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de [benadeelde 2] wordt toegewezen tot een bedrag van EUR 1.120,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk wordt verklaard.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
In november 2004 was verdachte betrokken bij de vrijheidsberoving van [slachtoffer 1]. Deze is meegenomen vanuit een café in Amsterdam naar een hotel in Vinkeveen en daar gedurende ongeveer een etmaal vastgehouden. Een en ander diende om hem over te dragen aan Engelsen, die hem verantwoordelijk hielden voor een groot financieel verlies na een mislukte cocaïnetransactie. Tegen deze [slachtoffer 1] is geweld gebruikt en goederen van hem zijn gestolen. Met zijn pinpas zijn geldopnamen gedaan. Hij is uiteindelijk in het hotel aan Engelsen overgedragen. De daaropvolgende dag is het lichaam van [slachtoffer 1] gevonden. Hij bleek om het leven gebracht.
Daarnaast was verdachte als medepleger betrokken bij de poging tot afpersing van [naam 1], waarbij de eis om geld te betalen kracht is bijgezet door vernielingen aan te richten in het café van die [naam 1].
Verdachte heeft door zijn handelen grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1]. Daarbij heeft hij kunnen voorzien dat de overdracht aan de Engelsen weinig goeds voor [slachtoffer 1] zou meebrengen. Het hof rekent verdachte zijn rol zwaar aan.
Ook voor het overige heeft verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke integriteit, vrijheid en eigendom van zijn slachtoffers. De door de verdachte gepleegde feiten zijn bovendien misdrijven die een grote inbreuk maken op de rechtsorde en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaken.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 september 2008 is verdachte reeds meermalen ter zake van andersoortige strafbare feiten veroordeeld.
Bij de thans bewezen feiten past slechts een straf die langdurige vrijheidsbeneming meebrengt.
Het hof constateert dat sprake is van een aanzienlijke schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Immers, tussen het instellen van het hoger beroep door het openbaar ministerie op 26 april 2006 en het wijzen van arrest door het hof op 16 februari 2009 is een periode verstreken van twee jaren en bijna tien maanden.
Het hof zou zonder evengenoemde constatering, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden hebben opgelegd. Gelet echter op de hiervoor vastgestelde aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, moet worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur. Deze is passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 57, 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vordering van de [benadeelde 2]
Het hof heeft geconstateerd dat het door de benadeelde partij overeenkomstig artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering ingediende voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces, ten onrechte niet is aangemerkt als een voeging van de benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van dat Wetboek in het onderhavige strafproces.
Het hof heeft voorts geconstateerd dat de benadeelde partij zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft gevoegd met een vordering van EUR 5.684,82 exclusief rente.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Deze kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de benadeelde partij daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Vordering van de[benadeelde 1]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 4 tenlastegelegde.
De benadeelde partij is in eerste aanleg niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Nu de benadeelde partij in eerste aanleg niet ontvankelijk is verklaard in haar vordering en niet is gebleken dat zij zich op grond van het bepaalde van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep (wederom) als benadeelde partij in dit strafproces heeft gevoegd, moet haar vordering buiten beschouwing blijven.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart de dagvaarding in eerste aanleg wat betreft de onder 5 primair in de vierde en vijfde regel opgenomen zinsnede "[slachtoffer 3] en/of" nietig.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Ten aanzien van de [benadeelde 2]:
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen en verwijst haar in de kosten, voor zover tot heden aan de zijde van de veroordeelde gevallen, bepaald op nihil.
Beveelt de gevangenneming van verdachte welke beslissing afzonderlijk zal worden geminuteerd.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.M.J. Chorus, mr. L.A.J. Dun en mr. E.J. van Schaardenburg-Louwe Kooijmans, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 februari 2009.