ECLI:NL:GHAMS:2009:BI6622

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.001.014-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg cao en werkingssfeer in het beroepsgoederenvervoer

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de uitleg van een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) en de werkingssfeer daarvan. De Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Beroepsgoederenvervoer over de Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen heeft in hoger beroep een vordering ingesteld tegen [geïntimeerde], een besloten vennootschap, over de verplichtingen die voortvloeien uit de SOOB-cao. De Stichting stelt dat [geïntimeerde] gehouden is tot betaling van bijdragen over de jaren 2004, 2005 en 2006, terwijl [geïntimeerde] aanvoert dat zij niet onder de werkingssfeer van de SOOB-cao valt omdat zij een eigen ondernemings-cao heeft gesloten. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de kantonrechter die de vorderingen van de Stichting had afgewezen.

De kern van het geschil draait om de vraag of [geïntimeerde] gebonden was aan de SOOB-cao, ondanks het feit dat zij een eigen cao had afgesloten. Het hof oordeelt dat de uitleg van de cao bepalend is en dat de werkingssfeer van de SOOB-cao niet van toepassing is op ondernemingen die een eigen cao moeten toepassen. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] niet onder de werkingssfeer van de SOOB-cao valt, omdat zij aan de voorwaarden voldoet die in de cao zijn opgenomen. De grieven van de Stichting worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de Stichting wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ZESDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de stichting STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS VOOR HET BEROEPSGOEDERENVERVOER OVER DE WEG EN DE VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. T.M. van Angeren, gevestigd te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [K] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. E.C. Douma, gevestigd te Amstelveen.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Partijen worden hierna de Stichting en [geïntimeerde] genoemd.
1.2 De Stichting is bij dagvaarding van 20 december 2007 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank te Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 9 oktober 2007, dat onder rolnummer CV 07-2939 is uitgesproken tussen de Stichting als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
1.3 De Stichting heeft bij memorie (met producties) tegen genoemd vonnis zes grieven aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
1.4 Bij memorie van antwoord (met producties) heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van de Stichting in de kosten van, het hof leest, het hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
1.5 De Stichting heeft vervolgens een akte houdende uitlating producties genomen waarbij zij opnieuw bewijs heeft aangeboden.
1.6 Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van de beide instanties. De inhoud van die stukken geldt als hier ingelast.
2. De feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 (1.1 tot en met 1.11) een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof die feiten tot uitgangspunt neemt.
3. De beoordeling
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. De Stichting is opgericht ter uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst opleidings- en ontwikkelingsfonds voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen.
b. Gedurende de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 heeft een collectieve arbeidsovereenkomst opleidings- en ontwikkelingsfonds voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen gegolden waaraan [geïntimeerde] was gebonden uit hoofde van haar lidmaatschap van de werkgeversvereniging Transport en Logistiek Nederland, hierna: TLN, een van de partijen bij deze cao.
c. [Geïntimeerde] heeft op 19 juni 2003 met de werknemersorganisatie Landelijke Bedrijfsorganisatie Verkeer een ondernemings-cao gesloten, ingaande op 1 april 2003 en eindigende op 31 december 2004, die voorziet in scholingsverplichtingen van [geïntimeerde].
d. Werkgevers- en werknemersorganisaties in het beroepsgoederenvervoer over de weg zijn op 14 augustus 2003 een collectieve arbeidsovereenkomst opleidings- en ontwikkelingsfonds beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen aangegaan, hierna: de SOOB-cao, met een looptijd van 1 januari 2004 tot 1 januari 2009.
e. Artikel 1 van de SOOB-cao bepaalt onder het hoofd Werkingssfeer het volgende:
A.(…)
B. 1. De bepalingen van deze overeenkomst zijn niet van toepassing op ondernemingen die een eigen CAO of een eigen bedrijfstak CAO dienen toe te passen, danwel over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken waarvan het niveau tenminste gelijkwaardig is aan het niveau van de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de Verhuur van Mobiele Kranen en die voorts voldoen aan de volgende voorwaarden:
- de hoofdactiviteit van de onderneming is een andere dan beroepsgoederenvervoer over de weg, logistieke dienstverlening of de verhuur van mobiele kranen.
- maatgevend voor de bepaling van de hoofdactiviteit is de juridische eenheid waarvoor de vergunning beroepsgoederenvervoer is aangevraagd of toegekend, danwel waarbinnen de activiteit van de verhuur van mobiele kranen plaatsvindt.
- in de regel niet meer dan 20% van de omzet binnen deze juridische eenheid wordt gerealiseerd met beroepsgoederenvervoeractiviteiten, logistieke dienstverlening en/of de verhuur van mobiele kranen.
2. Tevens zijn uitgezonderd bedrijven die in hoofdzaak, gemeten naar de loonsom van het bedrijf, bouwwerkzaamheden uitvoeren en tevens mobiele kranen exploiteren.
f. [Geïntimeerde] heeft haar lidmaatschap van TLN bij brief van 30 september 2003 opgezegd, welke opzegging bij brief van 2 oktober 2003 met ingang van 1 januari 2004 is aanvaard.
g. Bij besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 februari 2004 is de SOOB-cao algemeen verbindend verklaard.
h. Van deze algemeen verbindendverklaring is [geïntimeerde] bij besluit van de minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid van 12 maart 2004 per 15 maart 2004 dispensatie verleend.
i. Gedurende de periode 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 heeft een sector-cao gegolden voor Login transportondernemingen waaraan [geïntimeerde] was gebonden uit hoofde van haar lidmaatschap van de werkgeversvereniging Altro Via, een van de partijen bij die cao, die voorzag in scholingsafspraken.
3.2 Stellende dat [geïntimeerde] tot betaling daarvan gehouden is op grond van de SOOB-cao vordert de Stichting over 2004 een bijdrage van € 17.296,16, over 2005 een bijdrage van € 16.394,93 en over 2006 een bijdrage van € 19.615,81, de wettelijke rente daarover als nader gespecificeerd in de inleidende dagvaarding en buitengerechtelijk kosten.
3.3 Bij het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vorderingen van de Stichting afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.
3.4 Grief I houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [geïntimeerde] vanaf 1 april 2003 een eigen ondernemings-cao diende toe te passen. Volgens de Stichting heeft de kantonrechter eraan voorbij gezien dat [geïntimeerde] uit hoofde van haar lidmaatschap van TLN verplicht was cao’s voor de bedrijfstak vervoer na te leven, die deze werkgeversorganisatie had afgesloten op het moment dat [geïntimeerde], zoals in dit geval, nog lid was. Uit hoofde van haar toentertijd bestaande lidmaatschap wist [geïntimeerde] of behoorde zij te weten dat het haar niet vrijstond om een eigen cao af te sluiten, althans, dat een dergelijke cao niet kon afdoen aan de gebondenheid van [geïntimeerde] aan de SOOB-cao. Bovendien heeft de kantonrechter er volgens de Stichting geen oog voor gehad dat [geïntimeerde], toen zij een ondernemings-cao sloot, gebonden was aan de (ook) algemeen verbindend verklaarde cao die aan de SOOB-cao vooraf ging. Tenslotte is de kantonrechter er zonder nadere motivering aan voorbij gegaan dat [geïntimeerde] dispensatie heeft gevraagd van de algemeen verbindend verklaring van de SOOB-cao, zonder dat is gebleken dat deze dispensatie is gevraagd voor zover rechtens vereist, aldus nog steeds de Stichting.
3.5 [Geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat zij wel degelijk de door haar gesloten ondernemings-cao diende te volgen. Zij voert aan dat zij haar lidmaatschap van TLN op 30 september 2003 heeft opgezegd en dat de SOOB-cao een wijziging bevatte ten opzichte van de daaraan voorgaande cao, zodat zij ingevolge het bepaalde in art. 10 lid 2 Wet CAO niet aan de SOOB-cao was gebonden. Het hof oordeelt als volgt.
3.6 Kennelijk en terecht gaat [geïntimeerde] ervan uit dat beëindiging van haar lidmaatschap van een der contracterende partijen bij een cao na het aangaan van een cao maar vóór de inwerkingtreding daarvan op zichzelf geen invloed heeft op de gebondenheid daaraan. Anders dan [geïntimeerde] betoogt mist art. 10 lid 2 Wet CAO toepassing, omdat gesteld noch gebleken is dat de SOOB-cao na het afsluiten daarvan is gewijzigd. Of de SOOB-cao een wijziging bevat ten opzichte van de cao die daaraan vooraf ging is in dit verband, in tegenstelling tot hetgeen [geïntimeerde] stelt, niet van belang.
3.7 De aldus in beginsel bestaande gebondenheid van [geïntimeerde] aan de SOOB-cao brengt echter nog niet mee dat [geïntimeerde] wist of behoorde te weten dat het haar niet vrijstond een ondernemings-cao af te sluiten. Ter ondersteuning van haar stelling heeft de Stichting ermee volstaan erop te wijzen dat [geïntimeerde] tientallen jaren lid is geweest van de werkgeversorganisatie TLN die gebruikelijk partij is bij de cao’s die in de bedrijfstak vervoer worden afgesloten. De Stichting heeft aldus naar het oordeel van het hof onvoldoende toegelicht waarom [geïntimeerde] zou hebben geweten of hebben moeten weten dat zij geen ondernemings-cao mocht afsluiten. Dat een dergelijke belemmering niet is gaan gelden volgt veeleer uit de in verband met grief II te bespreken werkingssfeer van de SOOB-cao die in art. 1 uitdrukkelijk de mogelijkheid van een toe te passen ondernemings- dan wel bedrijfstak-cao openlaat. Grief I faalt in zoverre. De subsidiair door de Stichting in de toelichting op deze grief ingenomen stelling dat de ondernemings-cao niet kan afdoen aan de SOOB-cao en hetgeen zij heeft aangevoerd in verband met de algemeen verbindendverklaring van de SOOB-cao zal het hof behandelen in het kader van de bespreking van de volgende grief.
3.8 Grief II klaagt erover dat de kantonrechter de door de Stichting opgeworpen vraag of de door [geïntimeerde] gedreven onderneming buiten de werkingssfeer van de SOOB-cao valt omdat deze voldoet aan de in artikel 1 sub B in verband met de beperking van de werkingssfeer van de SOOB-cao opgenomen voorwaarden, onbeantwoord heeft gelaten. Als de kantonrechter wel aan beantwoording zou zijn toegekomen zou hij hebben moeten oordelen dat niet volstaat dat [geïntimeerde] een eigen cao heeft maar dat tevens moet zijn voldaan aan de voorwaarden die zijn opgesomd in art. 1 sub B onder 1 van de SOOB-cao, aldus de Stichting. Het hof oordeelt als volgt.
3.9 Bij de uitleg van een bepaling als de onderhavige is beslissend de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld, waarbij onder meer gelet kan worden op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de op zichzelf mogelijke interpretaties van de tekst zouden kunnen leiden. In het eerste lid van art. 1 sub B van de SOOB-cao worden drie categorieën van ondernemingen genoemd waarop de bepalingen van de SOOB-cao niet van toepassing zijn, te weten ondernemingen die een eigen cao moeten toepassen, ondernemingen die een bedrijfstak-cao moeten toepassen en ondernemingen die over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken. Hetgeen betrekking heeft op de eis van gelijkwaardigheid aan het niveau van de SOOB-cao en volgt na de drie gedachtestreepjes slaat klaarblijkelijk terug op ondernemingen met een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket. Ook wanneer de rechtsgevolgen en de aannemelijkheid daarvan in aanmerking worden genomen ligt deze uitleg voor de hand. Wanneer sprake is van een ondernemings- of bedrijfstak-cao worden de werknemersbelangen geacht voldoende te zijn behartigd door een of meer werknemersorganisaties en gelden formele eisen voor de totstandkoming, hetgeen niet het geval behoeft te zijn bij een arbeidsvoorwaardenpakket. Het hof is dan ook van oordeel dat zowel gedurende de periode waarin zij een ondernemings-cao diende toe te passen als het daarop aansluitende tijdvak waarin dat gold voor de genoemde bedrijfstak-cao, hierboven aangeduid als sector-cao, [geïntimeerde] ingevolge het daarin in art. 1 sub B bepaalde niet viel onder de werkingssfeer van de SOOB-cao. De algemeen verbindendverklaring van de SOOB-cao had dus voor haar geen gevolgen. Voor zover in de stellingen van de Stichting moet worden gelezen dat het feit dat [geïntimeerde] dispensatie daarvan heeft gevraagd op enigerlei wijze volgt dat zij aan de SOOB-cao is gebonden, bestaat daarvoor geen grond. Het voorgaande brengt mee dat grief I voor zover niet reeds verworpen faalt en dat hetzelfde geldt voor grief II.
3.10 Grief III gaat van het onjuiste uitgangspunt uit dat de onderneming van [geïntimeerde] gedurende de periode in kwestie viel onder de SOOB-cao, zodat ook deze vergeefs is voorgedragen.
3.11 De grieven IV, V en VI missen zelfstandige betekenis en moeten daarom het lot van de overige grieven delen.
4. Slotsom
Alle grieven falen, zodat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen. De Sichting zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de Stichting in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 251,- aan verschotten en op € 1.631,- aan salaris;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Molenaar, A.M.A. Verscheure en S.F. Schütz en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 24 februari 2009.