ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ2380

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.030.068
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in verzoek tot toepassing van de schone lei in schuldsanering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van de appellant in zijn verzoek tot toepassing van de schone lei in het kader van de schuldsaneringsregeling. De appellant, een 45-jarige gescheiden man, stond onder beschermingsbewind en was vrijgesteld van de sollicitatieplicht. De bewindvoerder had in haar eindverslag van 28 november 2008 geadviseerd om de schone lei toe te kennen, maar kwam hierop terug na het voorarrest van de appellant wegens mishandeling van een hulpkoster tijdens schoonmaakwerkzaamheden in een kerk. De bewindvoerder stelde dat de appellant zijn informatieverplichting had geschonden door niet te melden dat hij had gewerkt en dat hij in hechtenis zat.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 mei 2009 heeft de appellant verklaard dat hij slechts een vriendendienst wilde bewijzen door eenmalig schoonmaakwerk te verrichten. Hij erkende dat hij de hulpkoster te fel had bejegend, maar gaf aan dat hij niet op de hoogte was van de schoonmaakwerkzaamheden en dat hij geen vergoeding had ontvangen. De bewindvoerder handhaafde haar standpunt dat de appellant zijn verplichtingen had geschonden.

Het hof oordeelde dat de appellant niet ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat hij de gronden voor zijn beroep pas na het verstrijken van de beroepstermijn had aangevoerd. Het hof benadrukte dat in schuldsaneringszaken de hoofdregel is dat uit het beroepschrift moet blijken op welke gronden de appellant van mening is dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. Aangezien de appellant niet tijdig aan deze eis had voldaan, werd hij niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de schone lei.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.030.068
(zaaknummer rechtbank: 06/238 R)
arrest van de eerste civiele kamer van 8 juni 2009
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M.C. Lugard-van Beijma te Utrecht.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 21 maart 2006 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van appellant (hierna te noemen: [appellant]).
1.2 Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 31 maart 2009 is vastgesteld dat [appellant] in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten, welke tekortkoming aan hem kan worden toegerekend, als gevolg waarvan hem niet de zogenoemde schone lei is verstrekt.
1.3 Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 6 april 2009 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 31 maart 2009.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met één bijlage, van de brief met bijlagen van 14 april 2009 en het faxbericht van 19 mei 2009, houdende de gronden van het beroep, van de advocaat van [appellant] en het faxbericht met bijlagen van 20 mei 2009 van de bewindvoerder en het faxbericht van 27 mei 2009 van de bewindvoerder, M. van Marle. Op 3 juni 2009 heeft de bewindvoerder nog een conceptreclasseringsrapport van 27 mei 2009 betreffende [appellant] aan het hof toegezonden. Dit rapport wordt buiten beschouwing gelaten, reeds nu dit te laat ontvangen is.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 mei 2009, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn advocaat, die daarbij gebruik heeft gemaakt van de door haar ter zitting overgelegde schriftelijke aantekeningen met als bijlage een brief van 7 mei 2009 van haar aan de hierna onder 3.1 te noemen [A] en de reactie hierop van
12 mei 2009 van [A]. De bewindvoerder is, met bericht vooraf, niet verschenen.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 [appellant] is een 45-jarige gescheiden man en vader van één kind van thans 11 jaar oud, dat bij de moeder woont. [appellant] staat onder beschermingsbewind en is tijdens de schuldsane-ringsregeling vrijgesteld van de sollicitatieplicht. In haar eindverslag van 28 november 2008 adviseert de bewindvoerder om [appellant] de schone lei toe te kennen. Bij brief van 5 februari 2009 is de bewindvoerder op dat advies teruggekomen, nadat haar was gebleken dat [appellant] in voorarrest is genomen, omdat hij zich op verzoek van [A], die een schoonmaakbe-drijf heeft, op 26 januari 2009 voor schoonmaakwerkzaamheden in een kerk heeft gemeld en daarbij een hulpkoster heeft mishandeld. Volgens de bewindvoerder is zij van een en ander nimmer op de hoogte gesteld en zijn de bijverdiensten door [appellant] niet op de boedelrekening gestort, zodat de schuldeisers zijn benadeeld.
In verband met het voorval in de kerk heeft [appellant] drie dagen in voorlopige hechtenis gezeten. Hij is inmiddels opgeroepen voor een strafzitting bij de rechtbank in juni 2009.
3.2 De rechtbank heeft [appellant] de schone lei onthouden, omdat aannemelijk is gemaakt dat hij tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen door betaalde werkzaamheden te verrichten zonder deze aan de bewindvoerder te melden. De stelling van [appellant] dat hij niet wist dat [A] een schoonmaakbedrijf had en dat [appellant] bij wijze van vriendendienst en zonder vergoeding zou invallen voor een betaalde schoonmaakster, acht de rechtbank (zeer) ongeloofwaardig.
3.3 [appellant] heeft aangevoerd dat hij [A] een vriendendienst wilde bewijzen door eenmalig schoonmaakwerk in de kerk te verrichten. Dat hij bij die gelegenheid de hulpkoster te fel heeft bejegend, wordt door [appellant] erkend, maar hij wijst erop dat hij gezien het feit dat hij geheel vrijwillig naar de kerk is gekomen werd overvallen door de zeer onprettige wijze waarop de aanwezige hulpkoster hem vertelde wat hij moest doen. De wijze waarop [appellant] reageerde hield eveneens verband met het feit dat hij de hem voorgeschreven medicatie nog niet had ingenomen.
Volgens [appellant] is sprake geweest van een persoonsverwisseling. [A] had, aldus [appellant], iemand anders gevraagd om op 26 januari 2009 in te vallen, maar deze persoon had op het laatste moment afgezegd.
[appellant] betwist dat tegenover het werk dat hij zou gaan doen enige vergoeding stond. Dit ligt volgens [appellant] ook niet voor de hand gezien het feit dat hij sedert geruime tijd volledig arbeidsongeschikt is verklaard. Mede daarom zag [appellant] niet de noodzaak ervan in de bewindvoerder op de hoogte te stellen van een en ander.
3.4 De bewindvoerder heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd dat [appellant] zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting heeft geschonden door zonder dit aan haar te melden te gaan werken, of de intentie te hebben te gaan werken.
Volgens de bewindvoerder is [appellant] er nadrukkelijk op gewezen dat hij de verplichting heeft om wijzigingen in zijn (financiële) situatie te melden en dient [appellant] in dat verband tevens te worden verweten dat hij in hechtenis zit dan wel in hechtenis heeft verbleven en dit niet zelf aan haar heeft gemeld.
3.5 Allereerst dient te worden beoordeeld of [appellant] ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Ingevolge vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt in schuldsaneringszaken de hoofdregel dat uit het beroepschrift moet blijken op welke gronden de appellant van mening is dat het door hem bestreden vonnis in hoger beroep moet worden vernietigd. Indien niet aan deze eis wordt voldaan, dienen de gronden tijdig vóór het verstrijken van de beroepstermijn worden aangevuld, bij gebreke waarvan de appellant, uitzonderingen daargelaten, niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep.
Nu vaststaat dat [appellant] op 19 mei 2009, derhalve ruimschoots na het verstrijken van de beroepstermijn, de gronden van zijn hoger beroep heeft aangevoerd en niet is gebleken van omstandigheden die een uitzondering op de rechtspraak van de Hoge Raad rechtvaardigen, kan [appellant] niet in zijn hoger beroep worden ontvangen.
3.6 Ten overvloede oordeelt het hof dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. [appellant] wist of had redelijker-wijs moeten begrijpen dat het melden van de gegevens aan de bewindvoerder omtrent zijn (voorgenomen) werkzaamheden voor [A] in de kerk en de strafrechtelijke gevolgen daarvan in het kader van de schuldsaneringsregeling van belang waren. De redenen die [appellant] ten grondslag heeft gelegd aan zijn keuze om de bewindvoerder onwetend te laten over de gebeurtenissen rechtvaardigen zijn handelwijze niet en kunnen tot geen andere conclusie leiden dat [appellant] terecht de schone lei is onthouden.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.C. Groen, V. van den Brink en F.W.J. Meijer, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 2009.