arrestnummer:
parketnummer: 23-000855-08
datum uitspraak: 16 oktober 2009
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 12 februari 2008 in de strafzaak onder parketnummer 14-810200-07 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
adres: [adres], [woonplaats],
thans verblijvende in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 29 januari 2008 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 11 mei 2009 en 2 oktober 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 29 januari 2008 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Verzoek van de raadsman om aanhouding
De raadsman is van mening dat de rechter-commissaris niet heeft voldaan aan de op 11 mei 2009 door het hof aan hem verstrekte opdracht tot het horen van de deskundigen Visser en Rutty. De raadsman meent dat de verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad, en heeft verzocht om aanhouding van de behandeling ter terechtzitting ten einde alsnog de deskundigen Visser en Rutty ten overstaan van de rechter-commissaris te doen horen. Het verzoek is toegelicht conform daartoe overgelegde ‘pleitaantekeningen’.
Het hof overweegt en beslist in dit verband als volgt.
Ter terechtzitting van 11 mei 2009 heeft het hof beslist, voor zover thans van belang, dat de zaak werd verwezen naar de rechter-commissaris in de rechtbank Alkmaar voor het horen van de getuigen-deskundigen Visser en Rutty (eventueel door middel van een videoverbinding) op een zodanige wijze dat de getuigen-deskundigen in de gelegenheid worden gesteld op elkaars uitlatingen te reageren, welk verhoor dient plaats te vinden nadat professor dr. Jacobs zijn rapport heeft afgerond en dit rapport aan Visser en Rutty is gezonden, en met het verzoek aan de rechter-commissaris voorts al datgene te verrichten wat door de rechter-commissaris noodzakelijk wordt geacht.
Aan de raadsman moet worden toegegeven dat vervolgens de deskundigen Visser en Rutty niet zijn gehoord op de wijze die het hof voor ogen had. Het volgende is echter gebleken. Het rapport van prof. W. Jacobs is pas op 18 augustus 2009 voltooid en vervolgens aan de advocaat-generaal en de verdediging verstrekt. Het is ook toegestuurd aan de deskundigen Rutty en Visser, die daarop schriftelijk hebben gereageerd op 23 september 2009 respectievelijk 29 september 2009. Aan de advocaat-generaal en de verdediging is op 8 september 2009 verzocht schriftelijk de vragen op te geven die zij nog aan Visser, Rutty en Jacobs wilden stellen. Van deze gelegenheid heeft de advocaat-generaal gebruik gemaakt en daarbij alleen een vraag voor Jacobs geformuleerd, welke vraag door Jacobs op 15 september 2009 is beantwoord. Na herhaald verzoek van de rechter-commissaris heeft ook de verdediging van genoemde gelegenheid gebruik gemaakt en daarbij, op 18 september 2009, alleen voor Jacobs een aantal vragen geformuleerd. Jacobs heeft de door de verdediging gestelde vragen op 24 september 2009 schriftelijk beantwoord. Vragen voor Rutty en Visser zijn niet door de verdediging opgegeven.
Naar het oordeel van het hof is door deze gang van zaken in voldoende mate door de rechter-commissaris aan de opdracht van het hof van 11 mei 2009 voldaan. Aan het recht van de verdediging op het mogen stellen van nadere vragen aan de deskundigen Rutty en Visser is niet te kort gedaan en de verdachte is door de gevolgde wijze van voorleggen van vragen aan de deskundigen geenszins in zijn verdediging geschaad. Daarbij is van belang dat Rutty en Visser reeds voorafgaand aan de terechtzitting in eerste aanleg ten overstaan van de rechter-commissaris in de rechtbank Alkmaar zijn gehoord, mede in aanwezigheid van de toenmalige raadsman van de verdachte, welke raadsman toen ook aan de ondervraging heeft deelgenomen. Het enkele feit dat Rutty en Visser thans niet gelijktijdig hun bevindingen hebben weergegeven en gelijktijdig in elkaars aanwezigheid op de vragen van de verdediging hebben gereageerd, doet aan het voorgaande niet af. Uit het door de raadsman in dit verband naar voren gebrachte blijkt niet dat alsnog horen van de deskundigen Visser en Rutty ten overstaan van de rechter-commissaris van belang kan zijn voor enige beslissing die het hof in deze zaak heeft te nemen.
Het verzoek van de raadsman wordt derhalve afgewezen.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 april 2007 in de gemeente Wervershoof opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte - nadat hij met een scherp voorwerp in de hals van die [slachtoffer] had gestoken - met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een auto het lichaam van die [slachtoffer] overreden, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Overwegingen en beslissingen ten aanzien van het bewijs:
De raadsman heeft betoogd, voor zover thans van belang, dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde - kort gezegd - medeplegen van moord dan wel doodslag.
Hij heeft hieraan - zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd en in verband hiermee na te noemen verzoeken gedaan.
De rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat de doodsoorzaak is gelegen in het feit dat het lichaam is overreden met een auto, nu de deskundigen Crijns en Uitdehaag hebben geconcludeerd dat het slachtoffer ten tijde van het overrijden door de auto reeds hersendood, en dus overleden, was. Mocht het hof die conclusie niet delen en uitgaan van verklaringen van de andere deskundigen dan verzoekt de raadsman het hof tussenarrest te wijzen opdat die deskundigen kunnen worden geconfronteerd met de conclusies van Crijns en Uitdehaag.
Voorts hebben de deskundigen Rutty en Visser beiden geconcludeerd dat de doodsoorzaak is gelegen in samendrukkend geweld, veroorzaakt door het overrijden met een auto. Die conclusie is echter gebaseerd op de onjuiste premisse dat de getuige [getuige 1] het in zijn verklaring had over 'overrijden'; hij had het over 'aanrijden'. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de verklaringen van [mededader] innerlijk consistent zijn. De door de verdachte gegeven lezing van de gebeurtenissen, inhoudende dat [mededader] op de borst van het slachtoffer heeft staan springen, kan niet als reële oorzaak voor het samendrukkend geweld worden uitgesloten.
Ook is van belang dat [mededader] het slachtoffer de steekwond heeft toegebracht, ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. [mededader] heeft dat zelfs bekend tegenover [getuige 2], zijn zus. [mededader] heeft aan die bekentenis in latere verklaringen getracht een andere draai te geven. Mocht het hof niet uitgaan van de juistheid van voornoemde bekentenis, dan verzoekt de raadsman het hof de behandeling van de zaak aan te houden en [getuige 2] als getuige ter terechtzitting te horen.
De verdachte ontkent stellig het slachtoffer in de hals te hebben gestoken. Nu evenmin sprake was van een gezamenlijk plan noch van een gezamenlijke uitvoering, kan niet van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de uitvoering daarvan worden gesproken.
Het hof overweegt en beslist dienaangaande als volgt.
Blijkens de verklaringen van de verdachte huldigt deze - zakelijk weergegeven - de volgende lezing van de toedracht.
Op 30 april 2007 was de verdachte met[mededader] (hierna: [mededader]) in Enkhuizen en had hij telefonisch contact met [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer]) over het kopen van cocaïne. Onderweg hebben de verdachte en [mededader], die toen al achter in de auto zat, [slachtoffer] opgepikt en zijn ze naar de Parallelweg te Wervershoof gereden. Daar heeft de verdachte de auto gekeerd, omdat hij [slachtoffer] na de koop van de cocaïne weer terug zou brengen. Hij heeft zijn auto geparkeerd, half in de berm en half op de weg, en is uitgestapt. De verdachte heeft [slachtoffer] gevraagd eveneens uit te stappen om met hem te kunnen praten over de slechte kwaliteit van een vorige levering cocaïne. In dat gesprek heeft de verdachte [slachtoffer] een duw gegeven waardoor [slachtoffer] - half op zijn rug, half in de berm en half voor de auto - op de grond is gevallen. De verdachte is bij [slachtoffer] neergeknield om hem overeind te helpen en heeft hem met beide handen bij zijn shirt gepakt. Terwijl hij daar zat, zag hij plotseling [mededader] op de borst van [slachtoffer] springen. De verdachte schrok daarvan, hij is opgestaan en heeft kort zijn blik afgewend. Toen hij weer keek, zag hij dat [mededader] bukte bij [slachtoffer]. Hij zag [mededader] een terugtrekkende beweging maken met zijn hand en vervolgens zag hij een bloedende wond in de hals van [slachtoffer]. De verdachte was in paniek. Hij hoorde [mededader] zeggen dat er een auto aankwam. De verdachte is in zijn auto gestapt om weg te rijden. Hij probeerde weg te komen zonder [mededader]. Dat is niet gelukt. Bij het wegrijden is de verdachte naar voren gereden om te keren. Daarbij voelde hij een grote hobbel, waardoor hij zich realiseerde dat hij over [slachtoffer] heen was gereden. Geconfronteerd met de verklaring van de getuige [getuige 1] heeft de verdachte zich ten tijde van de reconstructie gerealiseerd dat hij na de eerste keer wegrijden is gekeerd en is teruggekeerd bij [slachtoffer] waar [mededader] is uitgestapt. Over de keerbewegingen met de auto en het moment waarop geeft de verdachte geen eensluidende verklaring.
Blijkens de verklaringen van [mededader] huldigt deze - zakelijk weergegeven - de volgende lezing van de toedracht.
Op 30 april 2007 was [mededader] met de verdachte in Enkhuizen toen de verdachte telefonisch contact had met [slachtoffer] over het kopen van cocaïne. Onderweg heeft de verdachte [mededader] verteld dat hij nog een appeltje met [slachtoffer] had te schillen, dat hij geen geld bij zich had en dat hij van plan was [slachtoffer] cocaïne (en eventueel zijn geld) af te pakken. In dat geval wilde de verdachte de cocaïne hebben en zou [mededader] het geld krijgen. [mededader] is vervolgens achter in de auto gaan zitten. Ze hebben [slachtoffer] laten instappen en zijn naar de molen gereden, waar de verdachte en [slachtoffer] een heftige discussie hadden. Vervolgens zijn ze naar de Parallelweg te Wervershoof gereden, waar de verdachte uit de auto is gestapt en om de auto heen is gelopen tot bij de bijrijdersstoel. De verdachte heeft [slachtoffer] daarop door het reeds geopende portierraam vastgepakt en naar buiten getrokken. [mededader] zag [slachtoffer] en [verdachte] naast de auto op de grond vallen, waardoor ze uit zijn gezichtsveld waren verdwenen. [mededader] is daarop uit de auto gestapt en om die auto heen gelopen tot waar de verdachte en [slachtoffer] zich bevonden. [mededader] zag [verdachte] omhoog komen en bij de mond, hals of kaak van [slachtoffer] zag hij bloed. [mededader] is over [slachtoffer] heen gestapt en op de bijrijdersstoel gaan zitten. Ook de verdachte is in de auto gaan zitten en ze zijn weggereden, met medeneming van goederen uit de broekzakken van [slachtoffer].
Na enkele honderden meters heeft de verdachte de auto gekeerd en zijn ze teruggereden naar de plek waar ze [slachtoffer] hadden achtergelaten. [mededader] is daar uit de auto gestapt om een telefoon te zoeken. Toen zag [mededader] de verdachte, die in de auto was blijven zitten, met die auto over het lichaam van [slachtoffer] heenrijden. [mededader] is daarop weer in de auto gestapt en samen met de verdachte weggereden.
Naar het oordeel van het hof is verdachtes lezing van de toedracht niet aannemelijk geworden. In het bijzonder acht het hof het uitgesloten dat [mededader] in de door de verdachte geschetste situatie op de borst van [slachtoffer] is gesprongen en dat daarin het samendrukkend geweld was gelegen dat de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Het hof betrekt bij zijn oordeel dat de verklaringen van de verdachte over de gang van zaken wisselend zijn en op belangrijke onderdelen strijdig met de inhoud van de overige bewijsmiddelen dan wel ongeloofwaardig. De verdachte heeft, hoewel uitdrukkelijk daarnaar gevraagd, het hof dienaangaande ter terechtzitting in hoger beroep geen duidelijkheid verschaft. Daar staat tegenover dat [mededader] reeds in zijn eerste verklaring uitgebreid heeft verklaard én hij ook in zijn latere verklaringen op de belangrijke punten consistent is gebleven. Zijn lezing wordt bovendien op belangrijke punten ondersteund door hetgeen de medische deskundigen hebben verklaard en hetgeen een getuige heeft waargenomen. Dat de getuige hetgeen hij waarnam aanvankelijk als een aanrijding heeft ervaren, maakt dat niet anders.
De telefonische mededeling van [mededader], enkele uren na het voorgevallene, aan zijn zus inhoudende dat hij, [mededader], hem (het hof begrijpt: [slachtoffer]) had gestoken, maakt dit niet anders. Het hof houdt het ervoor dat [mededader] een en ander inderdaad zo aan zijn zus heeft medegedeeld, maar plaatst die (eenmalige) mededeling in het licht van de emoties van dat moment. In ieder geval verbindt het hof daaraan niet de conclusie dat [mededader] daadwerkelijk heeft gestoken. Gelet hierop heeft de raadsman geen belang bij zijn verzoek tot het horen van de getuige [getuige 2], waarvan de noodzaak niet is gebleken, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
Zelfs als aannemelijk zou zijn geworden - hetgeen niet het geval is - dat [mededader][slachtoffer] in de hals zou hebben gestoken, maakt dit de situatie voor de verdachte, gelet op het navolgende, niet anders.
De raadsman is van mening dat de cardioloog prof. dr. H.J.G.M. Crijns heeft geconcludeerd dat het slachtoffer ten tijde van het overrijden door de auto hersendood, en dus overleden, was.
Het hof deelt die mening niet. Crijns concludeert bij schrijven van 13 augustus 2007 - kort gezegd - dat de ECG strook een 'dying heart'-ritme toont en dat hij er op grond van dit ECG van uitgaat dat de betrokkene ten tijde van het ongeval in leven was. Bij schrijven van 4 oktober 2007 concludeert hij dat de betrokkene stervende was (dat is een andere manier van zeggen dat de betrokkene nog in leven was op het moment van het maken van het ECG) en dat het op basis van dit ECG onmogelijk is vast te stellen op welk moment het 'point of no return' lag; vóór het overrijden of erna.
De conclusies van Crijns komen, anders dan de raadsman heeft gesteld, overeen met de conclusies van de deskundigen Visser, Rutty en Jacobs, die op dit punt, onweersproken, onderling eensluidend zijn.
Het 'point of no return', zo begrijpt het hof, houdt niet anders in dan het moment waarna de dood zeker zal gaan intreden. Dat is iets anders dan het moment waarop de dood is ingetreden.
Gelet op het voorgaande was [slachtoffer] ten tijde van het maken van het ECG, in tijd gelegen ten minste 15 minuten ná het overrijden, nog in leven. Dit brengt automatisch met zich mee dat [slachtoffer] na het toebrengen van de steekwond in zijn hals en vlak vóór het overrijden nog in leven was.
De raadsman heeft nog op het volgende gewezen. Uit de verklaring van de neuroloog dr. B.M.J. Uitdehaag, afgelegd op 21 december 2007 bij de rechter-commissaris, zou de conclusie kunnen worden getrokken dat het slachtoffer hersendood was op het moment dat hij werd aangetroffen en dat die toestand ook al bestond op het moment dat hij zou zijn overreden. Hersendood zijn staat volgens Uitdehaag gelijk aan overleden zijn. Ook uit deze verklaring blijkt volgens de raadsman dat het slachtoffer ten tijde van het overrijden door de auto hersendood, en dus overleden, was.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uitdehaag -die geen kennis droeg van het dossier- geeft in zijn algemene bevindingen weer dat hersendood gekoppeld is aan aan de hersenen toegebrachte onherstelbare schade, met name aan de hersenstam waar de vitale functies zitten. Tevens zet hij uiteen welke processen tot die onherstelbare schade kunnen leiden en geeft hij in algemene bewoordingen een indruk van de tijdsduur van die processen. Uitdehaag geeft, naar het oordeel van het hof, geen antwoord op de vraag of in het specifieke geval van deze zaak het slachtoffer ten tijde van het overrijden hersendood was. Het hof trekt uit de bedoelde verklaring van Uitdehaag derhalve niet de conclusies die de raadsman daaraan meent te kunnen ontlenen. Voor de beoordeling van die vraag zijn ook naar het oordeel van Uitdehaag de bevindingen van de pathologen-anatoom in dit concrete geval doorslaggevend.
Het hof deelt evenmin de stelling van de raadsman dat de conclusies van de deskundigen Crijns en Uitdehaag enerzijds en Visser, Rutty en Jacobs anderzijds niet met elkaar stroken. Het hof wijst het verzoek om de genoemde deskundigen op een nadere zitting met elkaars conclusies te confronteren dan ook af, nu ook anderszins niet blijkt dat het alsnog ter terechtzitting oproepen van een of meer van de genoemde deskundigen van belang kan zijn voor enige beslissing die het hof in deze zaak heeft te nemen. Hetgeen de verdediging overigens heeft aangevoerd maakt dat niet anders.
Het hof gaat, zoals hiervóór nader toegelicht, uit van de juistheid van de daar omschreven lezing van [mededader]. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte - in de periode gelegen tussen het moment waarop hij samen met [mededader] met de auto is weggereden, hem zwaargewond achterlatend, én het moment waarop hij bij [slachtoffer] is teruggekeerd, [mededader] uit de auto heeft laten gaan en met die auto over het lichaam van [slachtoffer] heen is gereden - voldoende tijd heeft gehad om zich te kunnen bezinnen. Hieruit leidt het hof de voorbedachte raad af.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van een over de verdachte uitgebracht Pro Justitia rapport van 8 augustus 2007, opgesteld door drs. P.E. Geurkink, forensisch psycholoog, met als conclusie dat de verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde volledig toerekeningsvatbaar was. Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Alkmaar heeft de verdachte voor het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren met aftrek van de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven personenauto [kenteken]) onttrokken aan het verkeer en heeft de teruggave aan de verdachte gelast van de inbeslaggenomen en nog niet teruggeven broek en shirt. Daarnaast heeft de rechtbank toegewezen de vordering van de nabestaande van de benadeelde partij tot een bedrag van € 4.765,40, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de moord op [slachtoffer] en vindt daarin de redenen die tot oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf nopen.
Gebleken is dat de verdachte op 30 april 2007 samen was met [mededader]. Zij zijn, naar later is gebleken, met een vooropgezet plan om [slachtoffer] van zijn cocaïne en geld te beroven met die [slachtoffer] naar de Parallelweg te Wervershoof gereden. Daar heeft de verdachte, een
bijna 2 meter lange man die destijds zesendertig jaar oud was en meer dan 100 kilo woog, [slachtoffer]
[slachtoffer], een zestienjarige jongen van nog geen 50 kilo, op brute en laffe wijze aangevallen. Hij heeft [slachtoffer] tegen de grond geduwd en met een scherp voorwerp in zijn hals gestoken. In hulpeloze toestand en vechtend voor zijn leven hebben [mededader] en de verdachte [slachtoffer] daar achtergelaten. Na enkele honderden meters rijden heeft de verdachte zich bedacht. Hij heeft de auto gekeerd en is met [mededader], die nog bij hem in de auto zat, teruggereden naar de plek waar zij [slachtoffer] hadden achtergelaten. De verdachte heeft [mededader] uit de auto laten stappen en heeft vervolgens [slachtoffer] met de auto overreden, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
De gruwelijke dood van [slachtoffer] heeft bij zijn ouders, zijn broertje en andere directe familieleden onpeilbaar veel leed veroorzaakt, zoals ook ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Het is een verlies dat zij hun leven lang zullen moeten meedragen. Dat zelfde geldt voor vrienden van [slachtoffer] die al vroeg in hun leven met een dergelijk gewelddadig en gruwelijk verlies zijn geconfronteerd.
Het is, naar het oordeel van het hof, in dat licht bezien dan ook schrijnend dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen enkele blijk van compassie heeft getoond met de nabestaanden.
Door zo te handelen heeft de verdachte de meest centrale verbodsbepaling van de strafwet, het verbod een ander van het leven te beroven, overtreden. Bovendien is door deze moord de rechtsorde ernstig geschokt, mede omdat deze bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 september 2009 is verdachte eerder ter zake van een geweldsdelict veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerp, dat de verdachte geheel of ten dele ten eigen bate kon aanwenden, dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met behulp van dit voorwerp is begaan en voorbereid.
[slachtoffer][nabestaande], nabestaande van de benadeelde partij
De nabestaande van de benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade als gevolg van het aan verdachte tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan het hem tenlastegelegde feit.
Het hof is van oordeel dat de vordering van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de nabestaande van de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade tot het in de vordering vermelde beloop heeft geleden.
De vordering zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- personenauto [kenteken]
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een spijkerbroek, merk D&G;
- een shirt.
Ten aanzien van [nabestaande], nabestaande van de benadeelde partij:
Wijst toe de vordering van de nabestaande van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in dier voege dat indien (en voorzover) de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan (in zoverre) zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [nabestaande], wonende te [woonplaats], rekeningnummer [rekeningnummer]0, een bedrag van EUR 4.765,40 (vierduizend zevenhonderdvijfenzestig euro en veertig cent), te vermeerderen met de door de nabestaande van de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 4.765,40 (vierduizend zevenhonderdvijfenzestig euro en veertig cent), zulks ten behoeve van [nabestaande].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 57 (zevenenvijftig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Gonggrijp-van Mourik, mr. L.A.J. Dun en mr. J.M.J. Chorus, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 oktober 2009.