GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 11 augustus 2009 in de zaak met zaaknummer 200.003.914/01 GDW van:
1. STICHTING [1],
2. STICHTING [2],
beide gevestigd te [plaats],
APPELLANTEN,
gemachtigde: mr. P.H. van der Vleuten,
1. [gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
2. [kandidaat-gerechtsdeurwaarder],
kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [plaats],
GEÏNTIMEERDEN,
gemachtigde: mr. W.R.H. Donderwinkel.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Door appellanten, verder te noemen klaagsters, is bij een op 27 maart 2008 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechts¬deurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 26 februari 2008, waarbij de klacht tegen geïntimeerden, verder te noemen de gerechtsdeurwaarders, gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond is verklaard en is afgezien van het opleggen van een maatregel.
1.2 Op 13 november 2008 is van de zijde van klaagsters een aanvulling op het verzoekschrift, met daarin de gronden, ter griffie van het hof ingekomen.
1.3 Van de zijde van de gerechtsdeurwaarders is op 12 december 2008 een verweerschrift ingekomen. Daarin vragen zij, naast afwijzing van de klacht, tevens de vernietiging van de beslissing van de kamer voor zover de klacht daarbij gedeeltelijk gegrond is geoordeeld.
1.4 De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 25 juni 2009. Aan de zijde van klaagsters zijn verschenen hun gemachtigde en [persoon]. Daarnaast is de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar wat de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat, met dien verstande dat daar waar onder g) staat “5 maart 2004”, zal worden gelezen “5 maart 2005” en daar waar onder m) staat “10 januari 2007”, zal worden gelezen “10 januari 2005”, nu uit de stukken onmiskenbaar blijkt dat in beide gevallen het laatste juist is.
4. Het standpunt van klaagsters
4.1 Klaagsters verwijten de gerechtsdeurwaarders dat deze:
1. exploten hebben opgemaakt waarin onwaarheden staan vermeld;
2. executiemaatregelen hebben genomen terwijl geen eerste grosse van de notariële akte was uitgegeven en daarom zonder dat een voor executie vatbare titel voorhanden was;
3. van de debiteur, de wederpartij van klaagsters, betaling van een zeer groot bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten hebben verlangd zonder dat daarvoor een voor executie vatbare titel voorhanden was;
4. klaagsters aanhoudend en voortdurend met de incasso-opdrachtover¬eenkomst strijdige, op grond van naar willekeur steeds gewijzigde voorwaarden incassokosten in rekening hebben gebracht;
5. jegens klaagsters onrechtmatig handelen;
6. jegens klaagsters wanprestatie plegen;
7. ten onrechte klaagsters niet naar behoren tijdig met de door de wederpartij ingediende klacht en de daarop door de tuchtrechter gegeven uitspraak van 19 juli 2005 bekend hebben gemaakt;
8. ondanks de uitspraak van de tuchtrechter geen aansprakelijkheid aanvaarden voor de door klaagsters door het onrechtmatig handelen en geleverde wanprestatie geleden en mogelijk als gevolg van de door de wederpartij bij klaagsters in te dienen schadevordering nog te lijden schade;
9. verzuimen binnen een redelijke termijn een schadevergoeding met klaagsters overeen te komen.
4.2 In hoger beroep hebben klaagsters hieraan nog het verwijt toegevoegd dat de gerechtsdeurwaarders zonder voorafgaande toestemming van klaagsters het door hen berekende honorarium hebben verrekend met de ten behoeve van klaagsters ontvangen derdengelden.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarders
5.1. Voor de weergave van het standpunt van de gerechtsdeurwaarders verwijst het hof naar de beslissing van de kamer. De verweren komen zo nodig hierna bij de beoordeling aan de orde.
5.2 In hoger beroep komen de gerechtsdeurwaarders voorts op tegen het oordeel van de kamer dat klachtonderdeel 7 gegrond is. Zij stellen zich op het standpunt dat klaagsters volledig buiten het geschil tussen hen en de debiteur van klaagsters en de ter zake van dat geschil door de debiteur bij de kamer ingediende klacht stonden. Volgens de gerechtsdeurwaarders hoefden zij er geen rekening mee te houden dat de debiteur de klacht naar voren zou brengen in de civielrechtelijke procedure tussen haar en klaagsters, aangezien zij daarbij geen belang had, zodat er voor de gerechtsdeurwaarders geen aanleiding bestond klaagsters over de klachtprocedure in te lichten.
6.1 De klachtonderdelen 1 tot en met 3 betreffen hetzelfde feitencomplex als aan de orde gesteld in de klachtprocedure voor de kamer met zaaknummer 27.2005. Het enige wezenlijke verschil met deze andere procedure is, dat de klacht waarop zij betrekking had was ingediend door een andere klaagster. De kamer had dus reeds in de desbetreffende procedure beoordeeld of de gerechts¬deurwaarders in het kader van het aan de orde zijnde feitencomplex de tuchtrechtelijke norm hebben geschonden. Nu klaagsters niet hebben aangevoerd dat de tuchtrechtelijke norm waaraan door de kamer is getoetst ten aanzien van hen in een ander aspect is geschonden, kunnen zij niet in de klachtonderdelen 1 tot en met 3 worden ontvangen.
Dat bij de beslissing over het opleggen van een maatregel geen rekening is gehouden met het standpunt van klaagsters doet aan het voorgaande niet af.
6.2 Ten aanzien van het verwijt dat de gerechtsdeurwaarders klaagsters niet naar behoren tijdig van de hiervoor bedoelde klachtprocedure op de hoogte hebben gesteld wordt het volgende overwogen. De klacht die in die procedure aan de orde was betrof in de kern het feit dat - zoals de gerechtsdeurwaarders ook hebben erkend – tegen een debiteur van klaagsters ten onrechte executiemaatregelen waren getroffen. Naar het oordeel van het hof beperkte de aard van deze door de debiteur ingediende klacht zich niet tot het eigen belang van de gerechtsdeurwaarders (in hun verhouding tot de debiteur van klaagsters), maar was deze zodanig dat ook klaagsters als opdrachtgevers belang hadden om hiervan op de hoogte te worden gesteld. Niet kon immers worden uitgesloten dat klaagsters in de civielrechtelijke procedure tegen de debiteur zouden worden geconfronteerd met de klacht, zoals ook is geschied, en dat de desbetreffende gang van zaken hun daarin zou worden tegengeworpen.
De kamer heeft daarom terecht dit klachtonderdeel gegrond verklaard.
6.3 Ten aanzien van het verwijt dat de gerechtsdeurwaarders klaagsters aanhoudend en voortdurend met de incasso-opdrachtovereenkomst strijdige, op grond van naar willekeur steeds gewijzigde voorwaarden incassokosten in rekening hebben gebracht, overweegt het hof dat het onderzoek in hoger beroep ten aanzien van dit klachtonderdeel niet heeft geleid tot (de vaststelling van) andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de overwegingen 4.2 en 4.3 van de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.4 Van het verwijt dat de gerechtsdeurwaarders zonder voorafgaande toestemming van klaagsters het door hen berekende honorarium hebben verrekend met de ten behoeve van klaagsters ontvangen derdengelden, kan het hof geen kennis nemen, nu klaagsters dit verwijt voor het eerst in hoger beroep naar voren hebben gebracht. Klaagsters dienen in dit onderdeel van de klacht niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6.5 Het onderzoek in hoger beroep heeft ten aanzien van de klachtonderdelen 8 en 9 niet geleid tot een ander oordeel dan dat vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.6 De klachtonderdelen 5 en 6 zijn niet-ontvankelijk voor zover zij betrekking hebben op het feitencomplex waarop ook de klachtonderdelen 1 tot en met 3 zien en, gelet op het hiervoor overwogene, ongegrond voor zover zij betrekking hebben op de klachtonderdelen 4, 8 en 9.
6.7 Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.8 Evenals de kamer ziet het hof in het gegronde deel van de klacht geen aanleiding tot het opleggen van een maatregel.
6.9 Het hiervoor overwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
- verklaart klaagsters niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen 1 tot en met 3, in de klachtonderdelen 5 en 6 voor zover deze betrekking hebben op de klachtonderdelen 1 tot met 3 en in het klachtonderdeel genoemd in overweging 4.2;
- verwerpt het beroep van klaagsters voor het overige;
- verwerpt het beroep van de gerechtsdeurwaarder.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, W.H.F.M. Cortenraad en L.J. Saarloos en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 augustus 2009 door de rolraadsheer.
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
1,4
Beschikking van 26 februari 2008 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaardeswet inzake de klacht met het nummer 421.2007 ingesteld door:
1. Stichting [ ],
2. Stichting [ ],
beiden gevestigd te [ ],
klaagsters,
gemachtigde [ ],
voorzitter,
1. [ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
2. [ ],
kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagden,
gemachtigde: [ ].
Bij brief met bijlagen van 3 augustus 2007 heeft de gemachtigde van klaagsters een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna de gerechtsdeurwaarders.
Bij brief van 14 september 2007 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend.
De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 januari 2008, alwaar de gemachtigden zijn verschenen. De gerechtsdeurwaarders hebben een pleitnotitie overgelegd.
Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 26 februari 2008.
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a) Het kantoor van de gerechtsdeurwaarders is door klaagsters belast met een opdracht een vordering te incasseren. De opdracht is aan de gemachtigde van klaagsters bevestigd bij brief van 12 december 2002. In die brief delen de gerechtsdeurwaarders mede dat zij zullen trachten de incassokosten te verhalen op de debiteur en indien dat niet mogelijk is die kosten in rekening worden gebracht bij klaagsters met dien verstande dat de kosten dan worden gematigd tot de helft. De algemene voorwaarden zijn klaagsters toegezonden bij brief van 13 december 2002.
b) Tussen de gerechtsdeurwaarders en de gemachtigde van klaagsters is gecorrespondeerd over de voortgang van de zaak.
c) Bij brief van 26 oktober 2003 heeft de gemachtigde van klaagsters zich bij de gerechtsdeurwaarders samengevat beklaagd over de voortgang van de incassowerkzaamheden en een onbevredigend verlopen gesprek dat de gemachtigde met een medewerker van de gerechtsdeurwaarders heeft gehad.
d) Bij brief van 30 oktober 2003 hebben de gerechtsdeurwaarders op de brief van de gemachtigde van klaagsters gereageerd.
e) Bij brief van 10 december 2003 heeft de gemachtigde van klaagsters de gerechtsdeurwaarders verzocht het restant van de vordering op de debiteur te innen.
f) Bij brief van 18 december 2003 hebben de gerechtsdeurwaarders de gemachtigde verzocht om de grossen van de notariële schenkingsakten.
g) Bij brief van 5 maart 2005 hebben de gerechtsdeurwaarders de gemachtigde van klaagsters geinformeerd over de voortgang van de zaak en de kosten.
h) Bij brief van 16 maart 2004 heeft de gemachtigde van klaagsters de gerechtsdeurwaarders twee berekeningen toegezonden van het restant van de vordering op de debiteur en is ingegaan op de declaratie van de gerechtsdeurwaarders.
i) Bij brief van 25 april 2004 heeft de gemachtigde van klaagsters de gerechtsdeurwaarders ondermeer medegedeeld het eens te zijn met en akkoord te gaan met de door de gerechtsdeurwaarders gemaakte opstelling van de vordering inclusief de incassokosten.
j) Na nog een aantal brieven hebben de gerechtsdeurwaarders de gemachtigde van klaagsters op 15 september 2004 geschreven, dat uit een gevoerd telefoongesprek naar voren is gekomen, dat klaagsters onder de geldende omstandigheden geen gebruik meer wensten te maken van de diensten van de gerechtsdeurwaarders, en dat de gerechtsdeurwaarders bereid waren de werkzaamheden voort te zetten onder de geldende voorwaarden indien klaagsters dat binnen veertien dagen zouden bevestigen. Indien binnen die termijn niets was vernomen zou het dossier definitief worden afgewikkeld.
k) Bij brieven van 6 en 8 oktober 2004 heeft de gemachtigde van klaagsters de brief van de gerechtsdeurwaarders beantwoord.
l) Bij brief van 13 oktober 2004 hebben de gerechtsdeurwaarders op de brieven van de gemachtigde van klaagsters gereageerd op welke brief door klaagsters bij brief van 2 januari 2005 is gereageerd.
m) Bij brief van 11 januari 2005 hebben de gerechtsdeurwaarders de gemachtigde van klaagsters medegedeeld dat zij het beslag op grond van hun ambtelijke verantwoordelijkheid op 10 januari 2007 hadden opgeheven.
n) Op 19 januari 2005 heeft de debiteur van klaagsters bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders. Klaagster verweet de gerechtsdeurwaarder(s) samengevat dat deze: exploten hebben opgemaakt waarin onwaarheden staan vermeld; executiemaatregelen hebben genomen terwijl geen eerste grosse van de notariële akte was uitgegeven en daarom zonder dat een voor executie vatbare titel voorhanden was; kennelijk ter verrijking van henzelf betaling van een zeer groot bedrag aan buitengerechtelijke kosten hebben verlangd zonder dat daarvoor een voor executie vatbare titel voorhanden was.
o) Bij beslissing van 19 juli 2005 heeft de Kamer de klachten behoudens de gestelde verrijking gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping met aanzegging opgelegd. Van die beslissing is geen hoger beroep ingesteld.
p) Tussen de debiteur van klaagsters en gerechtsdeurwaarder sub 1 is een schaderegeling getroffen.
q) Bij brief van 26 januari 2006 hebben klaagster de gerechtsdeurwaarders aansprakelijk gesteld wegens wanprestatie en een schadevergoeding gevorderd.
r) Bij brief van 1 februari 2006 hebben de gerechtsdeurwaarders de gemachtigde van klaagsters geschreven dat de vordering in handen was gesteld van hun schadeverzekeraar. Hierna heeft een briefwisseling plaatsgevonden tussen de schadeverzekeraar en de door klaagsters ingeschakelde advocaat.
Klaagsters verwijten de gerechtsdeurwaarder(s) samengevat dat deze:
1. exploten hebben opgemaakt waarin onwaarheden staan vermeld;
2. executiemaatregelen hebben genomen terwijl geen eerste grosse van de notariële akte was uitgegeven en daarom zonder dat een voor executie vatbare titel voorhanden was;
3. van de schuldenaar, de wederpartij van klaagsters, betaling van een zeer groot bedrag aan buitengerechtelijke kosten hebben verlangd zonder dat daarvoor een voor executie vatbare titel voorhanden was;
4. klaagsters aanhoudend en voortdurend met de incasso-opdrachtovereenkomst strijdige, op grond van naar willekeur steeds gewijzigde kostenvoorwaarden incassokosten in rekening hebben gebracht;
5. jegens klaagsters onrechtmatig handelen;
6. jegens klaagsters wanprestatie leverden;
7. ten onrechte klaagsters niet naar behoren tijdig met de door de wederpartij ingediende klacht en de daarop door de tuchtrechter gegeven uitspraak van 19 juli 2005 bekend hebben gemaakt;
8. ondanks de uitspraak van de tuchtrechter geen aansprakelijkheid aanvaarden voor de door klaagsters door het onrechtmatig handelen en geleverde wanprestatie van beklaagden geleden en mogelijk als gevolg van de door de wederpartij bij klaagsters in te dienen schadevordering nog te lijden schade;
9. verzuimen binnen een redelijke termijn een schadevergoedingsbedrag met klaagsters overeen te komen.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders
3.1 De gerechtsdeurwaarders hebben ten aanzien van de klachtonderdelen 2.1 tot en met 2.3 aangevoerd dat die klachten al aan de orde zijn geweest in een eerder procedure bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders. Deze klachten zijn door de Kamer gegrond verklaard en aan hen is daarvoor een maatregel opgelegd. De gerechtsdeurwaarders achten het onredelijk dat deze klachten nu opnieuw aan de orde worden gesteld.
3.2 Klachtonderdeel 2.4 wordt door de gerechtsdeurwaarders uitdrukkelijk betwist. Op het punt van de incassokosten zijn van meet af aan duidelijke afspraken met klaagsters gemaakt, inhoudende dat de algemene voorwaarden uitgangspunt waren, welke voorwaarden aan klaagsters ter hand zijn gesteld en door klaagsters zijn erkend. De gerechtsdeurwaarders verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar door klaagsters zelf overgelegde correspondentie zoals de brief van 25 april 2004.
Op basis van de voorwaarden zijn zij gerechtigd kosten te berekenen over de geïncasseerde bedragen. Mede gezien de hoogte van die bedragen is uit coulance afgesproken dat de incassokosten zouden worden gematigd tot de helft, te weten 7,5%. Klagers waren hiervoor erkentelijk en hebben dit in hun brief van 3 december 2002 aangemerkt als een genereus aanbod. De gerechtsdeurwaarders hebben ruim aan half miljoen euro voor klaagsters geïncasseerd en daarover uiteindelijk slechts 4,9% aan incassokosten in rekening gebracht.
De discussie over de verschillende hoofdsommen is voldoende in de door klaagsters overgelegde correspondentie besproken. Dat was geen eenvoudige zaak wat blijkt uit het feit dat voor de berekening daarvan een registeraccountant is ingeschakeld. Dat de prognoses voor de kosten, die gekoppeld waren aan de hoofdsom, hierdoor verschilden wekt dan ook geen verbazing. Ook de opvolgende gerechtsdeurwaarder vermeldt in een schrijven aan klaagsters dat er nog steeds onduidelijkheid bestaat over het exact te vorderen bedrag.
Eerst geruime tijd na het in rekening brengen daarvan hebben klaagsters tegen de incassokosten geprotesteerd en wel op de grond dat klaagsters van mening waren dat de zaak niet voortvarend tere hand zou zijn genomen. Dat standpunt is in de correspondentie afdoende weerlegd. Ruim twee en een half jaar nadat het dossier is gesloten hebben klaagsters zelf ook nog geen succes.
Het verwijt dat de zaak te lang heeft geduurd raakt kant noch wal. Bovendien blijkt uit de door klaagsters overgelegde brieven van 15 september 2004 en 6 oktober 2004 dat de thans gepretendeerde vertraging geen reden was van de diensten van de gerechtsdeurwaarders af te zien.
3.3 Er was geen noodzaak klaagsters op de hoogte te stellen van de door de wederpartij ingediende klacht en de uitkomst daarvan (klachtonderdeel 2.7). Die kwestie is met de wederpartij geregeld en heeft geen effect gehad op de behandeling van de zaak.
3.4 De klachtonderdelen 2.5, 2.6 en 2.8 worden uitdrukkelijk betwist. Uit het voorgaande blijkt dat er in het geheel geen wanprestatie of onrechtmatige daad zou zijn gepleegd. De bewering dat de zaak niet voorvarend is behandeld is weerlegd en de omissie in de executiefase was voor eenvoudig herstel vatbaar.
3.5 De gerechtsdeurwaarders betwisten te hebben verzuimd tijdig met een redelijke schadevergoeding te komen. De gerechtsdeurwaarders hebben onverwijld hun schadeverzekeraar ingeschakeld. Op basis van de voorwaarden is het verboden over de schade te spreken of te onderhandelen. Wordt dit wel gedaan, dan riskeren de gerechtsdeurwaarders sancties van de verzekeraar. De verzekeraar is momenteel in gesprek met de advocaat van klaagsters over de gepretendeerde vordering.
4. Beoordeling van de klacht
4.1 Vast staat dat het door klaagsters gestelde feitencomplex identiek is aan, en gebaseerd is op, dezelfde uitgangspunten zoals die ook aan de orde werden gesteld in de door de wederpartij van klaagsters ingediende klacht met zaaknummer 27.2005 waarin bij beslissing van 10 juli 2005 door de Kamer aan de gerechtsdeurwaarders een maatregel is opgelegd.
Dit betekent dat klager wel ontvankelijk is in zijn klacht, omdat de Kamer nog steeds van mening is dat deze drie klachtonderdelen, behoudens de gestelde verrijking, gegrond zijn. Voor hetzelfde feit kan echter niet tweemaal een maatregel worden opgelegd. Daarom ziet de Kamer van het opleggen van een maatregel af.
4.2 Ten aanzien van de klacht met betrekking tot de incassokosten geldt dat het een gerechtsdeurwaarder in beginsel vrij staat om incassokosten in rekening te brengen. Bij de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet op 15 juli 2001 zijn met behoud van waarborgen van de schuldenaar de prijsafspraken tussen een opdrachtgever en een gerechtsdeurwaarder vrijgelaten. De grondslag daarvoor was gelegen in vergroting van het concurrentie mechanisme, waarbij aan de gerechtsdeurwaarder ruimte werd geboden om tot gedifferentieerde op de individuele opdrachtgever toegesneden prijsafspraken te komen. Op grond daarvan zijn de gerechtsdeurwaarder en de opdrachtgever volledig vrij iedere prijsafspraak te maken die hen goeddunkt.
4.3 Klaagsters verschillen met de gerechtsdeurwaarders van mening over de verschuldigdheid en de hoogte van de in rekening gebrachte incassokosten. Het door de gerechtsdeurwaarders ten aanzien daarvan ingenomen en met argumenten onderbouwde standpunt is verdedigbaar, althans niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm. Vastgesteld wordt dat de in rekening gebrachte incassokosten berusten op de algemene voorwaarden die de gerechtsdeurwaarders hanteren en die van toepassing zijn op de overeenkomst met klaagsters. Vastgesteld wordt tevens dat op grond van de algemene voorwaarden 15% incassokosten in rekening mocht worden gebracht, dat de gerechtsdeurwaarder de kosten heeft gehalveerd tot 7,5 % en uiteindelijk een percentage van 4, 9% in rekening heeft gebracht. Deze bedragen zijn niet buitensporig. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen, kan dan ook niet worden vastgesteld.
Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter verder op de inhoudelijke beoordeling van dit geschil in te gaan. Klaagsters zal zich met dit geschil moeten wenden tot de gewone rechter. Dit klachtonderdeel stuit hierop af.
4.4 De klachtonderdelen 5 en 6 zijn op geen enkele wijze nader onderbouwd, althans niet is aangevoerd op grond waarvan door de gerechtsdeurwaarders in dat opzicht tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.
4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel 7 geldt dat het op de weg van de gerechtsdeurwaarders had gelegen kenbaar te maken dat er een klacht was ingediend naar aanleiding van het feit dat zij hadden geëxecuteerd zonder te beschikken over de grosse. De gerechtsdeurwaarders werden immers aansprakelijk gesteld voor schade die klaagsters zouden lijden.
Het lag voor de hand dat ook klaagsters zouden worden aangesproken. Die werden nu tijdens een civiele zaak met de uitspraak van de Kamer overvallen. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.
4.6 De klachtonderdelen acht en negen zijn ongegrond, omdat niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarders in dit opzicht een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.
4.7 De kamer ziet voor het gegronde deel van de klacht geen aanleiding tot het opleggen van een maatregel.
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond;
- ziet voor het gegronde gedeelte van de klacht van het opleggen van een maatregel af.
Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter en mrs. R.G. Kemmers en A.C.J.J.M. Seuren (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2008 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.