1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a. Op 16 november 2006 heeft klaagster met een van haar opdrachtgevers, de heer en mevrouw [X] (hierna te noemen: [X]), een overeenkomst van aanneming van werk voor de bouw van een huis aan de [straat en plaats] (hierna te noemen: het huis) gesloten. Artikel 14 lid 1 van de aannemingsovereenkomst luidt, voor zover van belang: “De verkrijger kan, zonder een beroep te doen op artikel 262 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en onder voorbehoud van zijn recht op oplevering, maximaal 5 % van de aanneemsom inhouden op de laatste termijn of laatste termijnen en dit bedrag in plaats van aan de ondernemer te betalen, in depot storten bij de notaris”.
b. Op 20 november 2007 heeft klaagster de laatste termijnfactuur gezonden aan [X], groot 10% van de aanneemsom, zijnde een bedrag van € 47.000,-.
c. Op 29 november 2007 heeft [X] een “deelopleverrapport bovenverdieping” getekend.
d. Op 29 november 2007 heeft [X] de helft van het onder b. genoemde bedrag voldaan en, gebruikmakend van de in artikel 14 lid 1 van de aannemingsovereenkomst gegeven mogelijkheid, een bedrag ter grootte van 5% van de aanneemsom, derhalve € 23.500,-, in depot gestort bij de notaris.
Een medewerkster van de notaris heeft klaagster op dezelfde dag een fax gestuurd waarin zij schrijft: “Zoals telefonisch besproken doe ik u hierbij een bevestiging toekomen dat wij namens de heer [X] een bedrag hebben ontvangen van € 23.500,00 inzake de 5% regeling”.
e. In juni 2008 heeft klaagster de notaris verzocht, onder overlegging van (onder meer) een door [X] ondertekend document met als benaming “proces-verbaal van oplevering” en gedateerd 22 december 2007, houdende, onder meer, een opsomming van punten die nog door klaagster dienden te worden aangepakt, om tot uitbetaling aan haar van het depot over te gaan op grond van artikel 14 lid 3 van de aannemingsovereenkomst.
f. Artikel 14 lid 3 van de aannemingsovereenkomst luidt, voor zover van belang:
“De notaris brengt een eventueel depot in de macht van de ondernemer nadat drie maanden zijn verstreken na het tijdstip van oplevering, tenzij de verkrijger van de in artikel 262 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek toegekende bevoegdheid wenst gebruik te maken. In dat geval deelt de verkrijger aan de notaris mee tot welk bedrag het depot moet worden gehandhaafd.”
g. [X] heeft zich tegenover de notaris op het standpunt gesteld dat géén oplevering had plaatsgevonden en dat het werk ook nog niet was afgerond.
h. In een e-mailbericht van 11 juli 2008 aan de vertegenwoordiger van klaagster heeft de notaris aangegeven, voor zover van belang: “Voor [klaagster] moet het zekerheid geven dat het depotbedrag veilig bij de notaris staat, dat is ook altijd de bedoeling van een depot: uit de macht van de andere partij. Graag zou ik dat als belangrijkste punt willen vasthouden in een discussie waar ik part noch deel aan heb”(……..) In alle redelijkheid zie ik niet in wat er op deze afspraken valt af te dingen en ik vraag u en [klaagster] dan ook niet langer mij lastig te vallen met verzoeken, aanmaningen, sommaties etc: met de familie [X] moet u of [klaagster] –en voor de duidelijkheid: niet ik- tot een akkoord zien te komen of dat anders via een procedure afdwingen maar u moet mij niet proberen te brengen tot iets waar ik óf jegens de een óf jegens de ander een fout zal maken, een fout waar ik nog voor kan worden aangesproken ook”.
i. In een e-mailbericht van 12 oktober 2008 heeft [X] de notaris gemeld dat klaagster en hij zijn overeengekomen dat een bedrag van € 16.000,- uit het depot kan vrijvallen. Het resterende bedrag van € 7.500,- zou vrijvallen nadat alle werkzaamheden goed zouden zijn uitgevoerd.
j. Ter zitting van 17 februari 2008 heeft klaagster meegedeeld dat het depot inmiddels in het geheel is vrijgegeven en aan haar is uitgekeerd.