arrestnummer:
parketnummer: 23-004449-08
datum uitspraak: 11 december 2009 (bij vervroeging)
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2008 in de strafzaak onder parketnummer 13-523042-08 van het openbaar ministerie
tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [datum],
adres: [adres],
thans verblijvende in PI Midden Holland - HvB De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 14 mei 2008, 26 mei 2008, 30 mei 2008 en 4 augustus 2008 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 8 januari 2009 en 4 december 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadslieden naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 4 augustus 2008 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
hij op 26 januari 2008 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, met een vuurwapen kogels op voornoemde [slachtoffer] afgevuurd, welke kogels het lichaam van voornoemde [slachtoffer] zijn binnengedrongen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zodanig bloedverlies en weefselschade heeft opgelopen, dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden;
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
hij op 26 januari 2008 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Walther, model P99, kaliber 9 mm) en munitie van categorie III, te weten patronen (G.F.L. Luger, kaliber 9 mm) voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen, zoals genoemd in de voetnoten, zijn vervat en in het navolgende nader zijn uitgewerkt.
De bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1 en 2
Ten aanzien van feit 1:
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 4 december 2009 verklaard dat hij op 26
januari 2008 in café Familia rond 4.40 uur in de ochtend met een semi-automatisch pistool van nabij
meerdere kogels heeft afgevuurd op het lichaam van [slachtoffer]. De kort na dit tijdstip in het
café gearriveerde politie treft aldaar een ernstig gewonde man met een aantal schotwonden in zijn
buikstreek aan. De eveneens ter plaatse gekomen GG & GD verklaart even later dat de man is
overleden. De identiteit van het slachtoffer wordt al spoedig met zekerheid vastgesteld als: [slachtoffer], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]. Een arts en patholoog heeft het slachtoffer aan een pathologisch onderzoek onderworpen. Volgens deze arts en patholoog was bloedverlies en letselschade ten gevolge van meervoudig schotletsel, al dan niet in combinatie met expanderend geweld ten gevolge van een explosie de oorzaak van het intreden van de dood. De arts en patholoog heeft tevens verklaard dat het schotletsel op basis van bloedverlies en weefselschade het intreden van de dood reeds zou kunnen verklaren. Voorts heeft de arts en patholoog het volgende verklaard: “Er waren bij sectie bloedrijke longen met duidelijke kneuzing. Dergelijk letsel is niet ongewoon bij doorschoten door de borst zoals bij schotletsel in combinatie met bijvoorbeeld
reanimatie zou kunnen optreden, echter mede gezien de door de verbalisant gemelde explosie zou
dit ook door bijvoorbeeld expanderend geweld kunnen optreden. Aan het lichaam waren
macroscopisch verder vrijwel geen tekenen die op een explosie wijzen of op orgaanschade zoals
verwacht kan worden bij een explosie. Een explosie behoeft, als de drukgolf voldoende uitweg
wordt geboden en slachtoffers niet door vliegende voorwerpen worden geraakt geen of vrijwel
geen sporen aan het lichaam na te laten.” De GG & GD heeft getracht [slachtoffer] te reanimeren.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] na de knal naar de bar loopt, een kruk pakt en met die kruk iemand die op de grond lag wilde slaan.
Het hof acht, gelet op al dit voorgaande, bewezen dat de door de verdachte geloste schoten de
doodsoorzaak van [slachtoffer] vormen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat verdachte, door een aantal patronen af te vuren op de
buikstreek van [slachtoffer], de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daardoor [slachtoffer] van
het leven zou beroven. Het hof acht voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] bewezen.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte
[slachtoffer] met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd en dat hij samen met een ander of
anderen heeft gehandeld.
Ten aanzien van feit 2:
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 4 december 2009 heeft verdachte verklaard na een ruzie die
eerder op de avond in café Familia heeft plaatsgevonden, een pistool van een vriend te hebben
afgenomen en dat hij dit pistool bij zich droeg in de nacht van 26 januari 2008. Het pistool is op
zijn aanwijzingen uit het water van het Buiten-IJ opgedoken. Blijkens het wapen- en
munitieonderzoek betreft dit een semi-automatisch pistool van het merk Walther, model P99 en
kaliber 9mm Parabellum. Dit is een wapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1,
categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie. Bij het opgedoken pistool bevond zich een
patroonhouder met daarin zeven patronen. Deze patronen zijn alle voorzien van het bodemstempel
G.F.L. 9mm LUGER. De bij de sectie uit het lichaam van het slachtoffer verwijderde kogel en de
patronen die zich in het opgedoken pistool bevonden, betreffen munitie in de zin van artikel 1,
onder 4, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadslieden van verdachte hebben ter terechtzitting in hoger beroep verweren gevoerd zoals weergegeven in de in het dossier gevoegde pleitnota. Het hof zal de verweren betreffende noodweer en noodweerexces zoals weergegeven in de pleitnota onder hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 (blz. 16 tot en met 30), welke verweren dienen te worden beschouwd als hier ingevoegd, hierna bespreken.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep deze verweren besproken zoals weergegeven in de door het advocaat-generaal aan het gerechtshof overgelegde, op schrift gestelde requisitoir (bladzijde 21 tot en met 28). De vorengenoemde bespreking door de advocaat-generaal dient te worden beschouwd als hier ingevoegd.
Het hof overweegt als volgt:
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de processtukken is het volgende komen vast te staan.
Café “Familia” is gevestigd aan [adres] te Amsterdam Noord. In de nacht van zaterdag 26 januari 2008 is er in het café een granaat ontploft. Dit kan geconcludeerd worden op grond van het aantreffen van een gat in de vloer, vele kleine ronde kogeltjes, plastic resten, een veertje, een pennetje, een beugel van een handgraat en de aanwezigheid van vele gaten op diverse plaatsen en de typische stoflaag door het hele pand. Het betreft hier een handgraat van het type M75 of M93. Hierbij raakten meerdere personen ernstig gewond. Tevens is diezelfde nacht [slachtoffer] door pistoolschoten om het leven gebracht. Het explosief moet omstreeks 4.40 zijn afgegaan gezien het feit dat [getuige 2] dan naar buiten komt rennen. [Getuige 2] verklaarde na de knal naar de deur van het café gerend te zijn, de deur geopend te hebben en naar buiten te zijn gerend. Op dat moment zijn ongeveer 19 personen in café Familia aanwezig.
Om 4.43 uur kreeg de politie de melding dat er een explosief in café Familia zou zijn
afgegaan. In het café wordt [slachtoffer] aangetroffen. De man was zwaargewond maar ademde nog. Hij reageerde niet meer op aanspreken. De inmiddels ter plaatse gekomen GG&GD heeft de man ontkleed en geprobeerd te reanimeren. Even later is door personeel van de GG & GD verklaard dat [slachtoffer] was overleden.
Op grond van het vorenstaande kan aangenomen worden dat er omstreeks 4.40 uur een granaat is afgegaan in café Familia. [Getuige 3] heeft verklaard dat [slachtoffer] in het café naar hem is toegekomen en gezegd heeft dat hij de pin niet meer in de granaat kreeg. Hij ziet hem vanaf de kant van het toilet op hem aflopen en “dat ding over zijn schouder werpen.” [Getuige 4] heeft verklaard dat [slachtoffer] achter haar stond met zijn handen boven zijn schouders en dat nadat hij wat liet vallen de explosie kwam. [Getuige 5] heeft tijdens de reconstructie verklaard dat [slachtoffer] hem een granaat liet zien. De pin van de handgraat is in de linkerjaszak van [slachtoffer] aangetroffen. Na de explosie zijn het licht en de muziek even uitgevallen, is er rook, liggen er gewonden op de grond en er vluchten mensen het café uit. [Getuige 6] heeft verklaard dat hij een heel harde knal hoorde, een lichtflits zag, dat hij een suis in zijn oren had en hij zag alle mensen in het café heen en weer rennen. Hij zag [getuige 7] naar buiten rennen samen met andere mensen en hij zag dat [getuige 7] bloed aan zijn handen had. Daarna stond [slachtoffer], volgens veel getuigen, met een kruk op een Marokkaanse man te slaan. [Getuige 8] heeft verklaard dat hij op het moment dat hij op de grond lag, na de knal, zag en voelde dat de grote Hollandse kale man met tatoeages (het hof begrijpt: [slachtoffer]) hem op zijn lichaam schopte. Er was rook bij de achterdeur. Vervolgens zag [getuige 8] dat de man een kruk pakte en hem daarmee op zijn lichaam sloeg. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] na de knal naar de bar liep, een kruk pakte en met die kruk iemand die op de grond lag wilde slaan. Hij was woedend.
Verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bij zijn eerder afgelegde verklaringen, met betrekking tot het conflict met [slachtoffer], gebleven. Verdachte heeft verklaard dat hij na de explosie in het café zijn vriendin wilde zoeken en dat hij toen zag dat [slachtoffer] met een barkruk [getuige 8] stond te slaan. Hij heeft tegen [slachtoffer] gezegd daar mee op te houden. Volgens verdachte heeft [slachtoffer] zich omgedraaid en is verdachte gaan stompen. [Slachtoffer] zou daarbij een woeste blik hebben gehad en gezegd hebben hem ook af te maken. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] hem op zijn linkerwang en aan de zijkant van zijn hoofd heeft geraakt. Daarna zou [slachtoffer] hem bij zijn kleding hebben gepakt. Verdachte had door de slagen het gevoel dat hij flauw zou vallen en hij werd heen en weer geslingerd. Daarop heeft hij zijn pistool met zijn rechterhand uit zijn broeksband gepakt en doorgeladen. Verdachte heeft gericht op het lichaam van [slachtoffer] geschoten. Na de eerste schoten bleef [slachtoffer] doorgaan met slaan. Toen [slachtoffer] uiteindelijk op de grond viel ging verdachte mee naar de grond en werd hij tijdens zijn val losgelaten.
Het hof overweegt omtrent vorenstaande verklaring van verdachte als volgt.
Uit de geneeskundige verklaring GG & GD van 31 januari 2008 blijkt dat de forensisch arts [arts] op die datum bij verdachte een zwelling van 3x3 cm groot achter het linkeroor heeft waargenomen alsmede een zwelling van 2x2 cm hoog op het behaarde achterhoofd. De arts heeft verklaard dat het letsel paste bij de door verdachte opgegeven toedracht. Verdachte heeft ook tegen hem verteld pijn in de nek, pijn in de kaak, pijn in de wang en last van voorbijgaande duizeligheid te hebben. [Arts] is ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 4 december 2009 als deskundige gehoord. [Arts] verklaarde dat een zwelling van 3 bij 3 cm een forse zwelling betreft. Tevens verklaarde [arts] dat het aanvaardbaar is om te veronderstellen dat indien de zwellingen letsel betreffen van 5 dagen eerder toegebrachte klappen de zwellingen groter geweest moeten zijn aangezien de meeste zwellingen na vier of vijf dagen zijn verdwenen. Voorts heeft de deskundige verklaard dat het mogelijk is dat degene die klappen uitdeelt geen verwondingen op zijn handen heeft als hij een (goed) getraind vechtsporter is. De deskundige heeft ook verklaard dat er soms geen uitwendige letsels zijn waar te nemen bij iemand die klappen heeft gehad.
[Getuige 9] heeft bij de politie verklaard dat zij (naar het hof begrijpt:) [slachtoffer] zag inslaan op een Marokkaan, dat verdachte riep “Niet doen, niet doen”, dat [slachtoffer] zich omdraaide en riep: “Ik maak jou ook af” en dat [slachtoffer] toen op verdachte begon in te slaan. Hierna hoorde zij schoten.
[Getuige 3] heeft bij de politie verklaard: “Ik zag verdachte aan komen lopen op [slachtoffer] af en hij zei iets als: genoeg zo. [Slachtoffer] gaf hem meteen een klap in zijn gezicht… Toen pakte (slachtoffer) verdachte bij zijn keel of daar ergens.” Toen pakte verdachte dat ding en schoot op [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]).
[Getuige 10] heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer] na de explosie helemaal uit zijn dak ging. Hij pakte een kruk en roste een Marokkaanse man in elkaar. Verdachte kwam ertussen en zei: “Niet doen, niet doen.” Verdachte werd door [slachtoffer] vastgepakt en [slachtoffer] begon verdachte te “rossen”en riep “Ik maak je af! Ik maak je af”. Daarna hoorde zij knallen.
De getuige [getuige 11] heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 4 december 2009 verklaard dat hij gezien heeft dat [slachtoffer] na de explosie met een barkruk een gewonde Marokkaanse man aan het slaan was. Zelf was hij ook gewond, kroop naar buiten en hoorde op dat moment de verdachte schreeuwen: “niet doen, niet doen”. Voorts hebben de getuigen ([getuige 12], bladzijde B 312 t/m 313) en [getuige 5] (B 314 t/m 315) op 4 februari 2008 ieder voor zich bij de politie verklaard dat zij verdachte hebben horen schreeuwen: “laat me los” en dat zij daarna knallen hebben gehoord.
Tijdens de reconstructie heeft [getuige 1] verklaard dat [slachtoffer] na de explosie zó boos was. “Als [slachtoffer] boos wordt, [slachtoffer] is zo groot. Dus ik roep hem. Ik roep hem. Maar hij reageert niet op mij. Hij liep naar de bar en pakte een kruk. Er lag iemand daar en die wilde hij slaan.”
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van genoemde verklaringen merkt het hof het volgende op. Het hof constateert dat genoemde getuigen aanvankelijk niet hebben verklaard over de hiervoor weergegeven interventie van verdachte toen [slachtoffer] [getuige 8] met een barkruk sloeg, noch over de reactie van [slachtoffer] op deze interventie en het schieten van verdachte als reactie op die reactie. Het hof acht evenwel niet aannemelijk dat sprake is van vooraf besproken en op elkaar afgestemde verklaringen. Dit zou een grote mate van raffinement vereisen, waarbij getuigen zouden hebben moeten afspreken dat enkelen zouden verklaren alleen iets gehoord te hebben en anderen ook iets gezien te hebben, en waarbij een zeer groot aantal personen betrokken zou zijn; het hof acht zo weinig waarschijnlijk dat een dergelijke opzet lang verborgen zou blijven, dat het aan deze mogelijkheid voorbijgaat.
Het hof acht de verklaringen van de getuigen [getuige 9] en [getuige 10] betrouwbaar, nu deze steun vinden in de verklaring van de getuige [getuige 3]. Het hof merkt de getuige [getuige 3] in dit verband aan als een objectieve getuige, nu [getuige 3] een relatie is van [betrokkene], zijnde de man waarmee verdachte eerder die nacht een conflict had, en van [slachtoffer], terwijl hij niet als vriend van verdachte bekend stond (verklaring verdachte, bladzijde B 330: “Ik ga niet met [getuige 3] om. Wij gaan privé niet met elkaar om”). Het hof acht voorts aannemelijk geworden dat de getuigen [getuige 9 en getuige 10] aanvankelijk de betrokkenheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer] niet wilden kenbaar maken aan de politie gezien hun relatie met verdachte. Dit laatste vindt steun in de tapgesprekken van [getuige 4] van 30 januari 2008 te 15.10, 15.54 en 20.53 uur (bladzijdes B77 tot en met B79), alsmede in het tapgesprek van [getuige 9] van 30 januari 2008 te 12.02 uur (bladzijde A77) waarin zij zegt dat zij het niet leuk vond dat verdachte aangehouden zou worden en in het tapgesprek van [getuige 10] van 31 januari 2008 te 15.46 uur (bladzijde A80) waarin ze zegt dat ze verdrietig is omdat iemand zich heeft gemeld bij de politie en zij die iemand kent.
De verklaring van verdachte - dat hij heen en weer geslingerd werd door [slachtoffer] en in die situatie geschoten heeft - is minstgenomen niet in strijd met het NFI rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ (bladzijde B32), waarin onder meer staat vermeld: “Aangaande de vraag hoe het slachtoffer ten tijde van beschieten gepositioneerd zou kunnen zijn, is op grond van de sectiebevindingen geen uitspraak mogelijk, anders dan dat vooralsnog de schotbanen van links naar rechts en onder verschillende hoeken verlopen hetgeen ongewoon is voor een slachtoffer dat bijvoorbeeld stil op de grond ligt, bekeken vanuit het perspectief van één stilstaande schutter. Anders zou het worden bij een of meerdere, bewegende schutters of een bewegend slachtoffer.”
Uit het rapport van [deskundige] van het NFI blijkt tenslotte dat de schootsafstand minimaal 25 cm is geweest en maximaal 100 cm.
Al met al komt het hof op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, tot de conclusie dat aannemelijk is geworden dat verdachte door [slachtoffer] zodanig is belaagd dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waartegen hij zich moest verdedigen, zodat hij heeft gehandeld in een noodweersituatie. De reactie van verdachte op de wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer] moet evenwel als disproportioneel worden beschouwd. Daarom komt verdachte geen beroep op noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, toe.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Omtrent de strafbaarheid van verdachte overweegt het hof, mede in het licht van het ter zake gevoerde verweer (hoofdstuk 4 van de pleitnota, bladzijdes 27 tot en met 30), als volgt.
Zoals al vastgesteld onder “ Strafbaarheid van het bewezenverklaarde” is verdachte geconfronteerd met een ontploffing in een café. Na de explosie zijn het licht en de muziek even uitgevallen, was er rook, lagen er gewonden op de grond en vluchtten mensen het café uit. Verdachte heeft verklaard naar zijn vriendin op zoek te zijn gegaan en is daarbij op [slachtoffer] gestuit die met een barkruk [getuige 8], die op de grond lag, aan het slaan was. Volgens verdachte heeft hij [slachtoffer] daarop aangesproken en is vervolgens door [slachtoffer] die woest uit zijn ogen keek, geslagen en beetgepakt en rondgeslingerd alsof hij een leden pop was. [Slachtoffer] zou daarbij tevens geroepen hebben dat hij verdachte zou afmaken (bladzijdes B260 en B266). Verdachte verklaart in doodsangst te hebben verkeerd en heeft zijn pistool gepakt, doorgeladen en heeft op [slachtoffer] geschoten om, zoals verdachte verklaart, “los te komen”.
Het hof concludeert dat de ter terechtzitting van het hof, bij de rechtbank, bij de reconstructie en bij de politie afgelegde verklaringen van de verdachte niet worden weersproken door hetgeen door de politie is bevonden en in het dossier is neergelegd.
Het hof acht aannemelijk geworden dat het schieten met het pistool op het lichaam van [slachtoffer] kennelijk het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, die door het op hem toegepaste geweld –tegen de achtergrond van de ontplofte granaat, de chaos in het café, het door [slachtoffer] slaan van [getuige 8] die op de grond lag met een barkruk – van een vermoedelijk woedende [slachtoffer], bij de verdachte is ontstaan.
Aannemelijk is geworden dat de verdachte, die in fysiek opzicht duidelijk de mindere van [slachtoffer] moet worden geacht, heeft gehandeld uit doodsangst dat het reeds tegen hem gepleegde geweld zou voortduren, dat hij er niet tegen opgewassen was en dat hij er zich niet aan kon onttrekken.
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat verdachte een beroep toekomt op noodweerexces zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging terzake van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
In het licht van het vorenstaande behoeven de overige door de raadslieden gevoerde verweren geen bespreking.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot 6 jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest conform artikel 27 Wetboek van strafrecht en de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 9.752,30 en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. tevens heeft de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft een pistool met munitie voorhanden gehad. Gezien de aard en de ernst van het feit acht het hof, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 november 2009 is verdachte eerder ter zake van vermogens- en geweldsdelicten veroordeeld.
Het hof heeft kennis genomen van de omtrent verdachte uitgebrachte Psychiatrische Rapportage Pro Justitia betreffende verdachte van 27 november 2009 door rapporteur [rapporteur], psychiater.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 12952,30.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich beroept op een strafuitsluitingsgrond.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, nu de schade weliswaar in een conditio sine quo non-verband staat met de het bewezen verklaarde feit maar redelijkerwijze niet aan de dader kan worden toegerekend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op het artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte strafbaar voor het onder 2 bewezenverklaarde.
Verklaart de verdachte voor het onder 1 bewezenverklaarde evenwel niet strafbaar en ontslaat de verdachte terzake van alle rechtsvervolging.
ten aanzien van het onder onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij]:
Wijst af de vordering van de benadeelde partij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. J.F. Nijboer en mr. H.W.J. de Groot, in tegenwoordigheid van mr. O. Boekraad, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 december 2009.