ECLI:NL:GHAMS:2009:BK8048

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.040.711-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing en omgangsperikelen in het kader van de ontwikkeling van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Alkmaar, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] werd verleend. De moeder betwist de gronden voor de uithuisplaatsing en stelt dat zij bereid is mee te werken aan een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader. Ze voert aan dat de bemiddelingspogingen van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland (BJZNH) niet zijn uitgeput en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar wensen en bezwaren.

Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat [de minderjarige] sinds 9 juni 2009 in een pleeggezin verblijft en dat zijn ontwikkeling wordt bedreigd door de weerstand van de moeder ten opzichte van de omgangsregeling met de vader. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende duidelijkheid bestaat over de opvoedsituatie en de ontwikkeling van [de minderjarige]. De moeder heeft in het verleden aangegeven dat er een vertrouwensbreuk is ontstaan tussen haar en BJZNH, wat de samenwerking bemoeilijkt. Het hof heeft ook geconstateerd dat [de minderjarige] zorgelijke signalen vertoont, zoals nachtmerries en gedragsproblemen, die mogelijk verband houden met de omgangsregeling.

Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor de uithuisplaatsing ten tijde van de beschikking door de rechtbank aanwezig waren en dat deze nog steeds aanwezig zijn. De beschikking van de kinderrechter is dan ook bekrachtigd. Het hof heeft de beslissing genomen in het belang van [de minderjarige], waarbij de ontwikkeling en het welzijn van het kind voorop staan. De uitspraak benadrukt het belang van een goede samenwerking tussen de betrokken partijen en de noodzaak van een diagnostisch onderzoek naar de opvoedsituatie van [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 15 december 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.040.711/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. M.M. Haverkort te Enkhuizen,
t e g e n
BUREAU JEUGDZORG NOORD-HOLLAND,
gevestigd te Alkmaar,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en BJZNH genoemd.
1.2. De moeder is op 20 augustus 2009 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 19 mei 2009 van de kinderrechter in de recht¬bank te Alkmaar, met kenmerk 107565 / OT RK 09-20,
109541 / OT RK 09-360 en 109717 / OT RK 09-387.
1.3. Op 10 september 2009 heeft mr. C. Piepers-Praagman, advocaat te Hoorn, namens […], vader van de hierna te noemen minderjarige […] (hierna: de vader), een verweerschrift ingediend.
1.4. BJZNH heeft op 15 september 2009 een verweerschrift ingediend.
1.5. De zaak is op 28 oktober 2009 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw Y. de Glas, mevrouw S. ten Brinke en de heer H.P.R. Nibte, namens BJZNH;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw A. Meester, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de Raad).
2. De feiten
2.1. De moeder en de vader zijn geregistreerde partners geweest van […] 2002 tot en met […] 2006. Uit het geregistreerd partnerschap is geboren […] (hierna: [de minderjarige]) [in] 2003. [de minderjarige] verblijft bij pleegouders.
2.2. Naar aanleiding van een verzoek van de kinderrechter heeft de Raad een onderzoek ingesteld naar de mogelijkheden van een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige], en op 28 september 2007 de opdracht teruggegeven wegens de weigering van de moeder mee te werken aan herstelcontacten.
2.3. In een beschikking van de kinderrechter van 7 november 2007 is ondermeer bepaald dat tussen de vader en [de minderjarige] een begeleide omgangsregeling zal worden opgebouwd en uitgebreid overeenkomstig de aanwijzingen van Stichting Time-Out. Deze stichting heeft de opdracht in maart 2008 aan de rechtbank teruggegeven, wegens een gebrek aan vertrouwen tussen de moeder en de stichting.
2.4. Bij een beschikking van de kinderrechter van 23 april 2008 is ondermeer bepaald dat [de minderjarige] omgang zal hebben met de vader eenmaal per veertien dagen van vrijdag na schooltijd tot maandag voor schooltijd met oplegging van een dwangsom ingeval van niet nakoming.
2.5. De Raad heeft een onderzoek ingesteld naar de ontwikkeling van [de minderjarige]. In het rapport van 6 augustus 2008 adviseert de Raad [de minderjarige] onder toezicht te stellen, aangezien [de minderjarige] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door de weigering van de moeder contact van [de minderjarige] met de vader toe te staan.
2.6. Bij beschikking van de kinderrechter van 19 augustus 2008 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van BJZNH, tot
20 mei 2009. De ondertoezichtstelling is verlengd tot en met 19 mei 2010.
2.7. In het dossier bevindt zich een Hulpverleningsplan van Parlan van 20 juli 2009 en een aanvraag van BJZNH voor diagnostisch onderzoek door FORA voor [de minderjarige] van 30 juli 2009.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is - voor zover thans van belang - op verzoek van BJZNH de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] gedurende dag en nacht bij pleegouder(s) 24-uurs voor de duur van een jaar, tot en met 19 mei 2010, verleend.
3.2. De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek van BJZNH alsnog af te wijzen.
3.3. BJZNH verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.4. De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans dit beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Aan de orde is de vraag of de kinderrechter terecht en op goede gronden de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor verblijf bij pleegouder(s) 24-uurs heeft verleend en of de gronden voor de uithuisplaatsing ook thans nog aanwezig zijn.
4.2. De moeder heeft in hoger beroep, kort samengevat, gesteld dat de gronden voor uithuisplaatsing van [de minderjarige] ontbreken.
Zij voert hiertoe aan dat zij bereid is mee te werken aan een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader, dat de bemiddelingspogingen van BJZNH niet zijn uitgeput, dat BJZNH onvoldoende rekening houdt met haar wensen en bezwaren ten aanzien van de omgangregeling en dat het van belang is, ter waarborging van de veiligheid van [de minderjarige], dat er constante begeleiding bij de omgang is. Zij houdt zich aan alle afspraken met BJZNH en accepteert de geboden hulpverlening. Zij stelt dat er een vertrouwensbreuk tussen haar en BJZNH is ontstaan. Inmiddels is zij door de huisarts doorverwezen naar de GGZ en zijn gesprekken met de psychiater opgestart.
4.3. Volgens BJZNH zijn er zorgen met betrekking tot de ontwikkeling van [de minderjarige]. Dit kan ondermeer zijn veroorzaakt door de opstelling van de moeder, waarbij zij het contact van [de minderjarige] met zijn vader blokkeert. Na de uithuisplaatsing van [de minderjarige] gaat het beter met hem, maar hij lijdt nog steeds onder de situatie. [de minderjarige] heeft begeleide omgang met zijn moeder en de aanvankelijk begeleide omgang met zijn vader vindt sinds 22 augustus 2009 onbegeleid plaats. De omgang met vader verloopt goed.
4.4. De vader heeft de stellingen van de moeder gemotiveerd betwist en hij verzoekt de verzoeken van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren danwel af te wijzen.
4.5. De Raad heeft ter zitting geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen. Gezien de gedragsproblematiek van [de minderjarige] en het gegeven dat hij gedurende een lange periode in een onrustige opvoedsituatie heeft verkeerd, waarin hij klem is geraakt in de strijd tussen zijn ouders, acht de Raad een onderzoek door FORA noodzakelijk. Hoewel de moeder de intentie heeft om mee te werken met BJZNH, heeft de Raad er onvoldoende vertrouwen in dat zij die intentie gestand zal doen, gelet op de ervaringen met de moeder in het verleden.
4.6. Het hof is van oordeel dat er op dit moment onvoldoende duidelijkheid bestaat omtrent de opvoedsituatie en de ontwikkeling van [de minderjarige].
Uit de stukken in het dossier, in het bijzonder uit het raadsrapport van 8 augustus 2008 en het hulpverleningsplan van Parlan van 20 juli 2009, en uit het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat [de minderjarige] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, omdat hij wordt belemmerd in een onbelast contact met zijn vader. De weerstand van de moeder ten opzichte van de omgangsregeling veroorzaakt bij [de minderjarige] een loyaliteitsconflict, dat zich lijkt te uiten in onhandelbaar gedrag. [de minderjarige] verblijft sinds 9 juni 2009 in een pleeggezin. Blijkens het hulpverleningsplan van Parlan gaat het goed met [de minderjarige], al geeft hij wel zorgelijke signalen af. Zo hoort hij stemmen in zijn hoofd, knarst hij ’s nachts op zijn tanden, heeft hij nachtmerries en is hij erg druk en gespannen na de bezoeken van zowel de moeder als de vader. Ter zitting heeft BJZNH dit beeld bevestigd en daarbij opgemerkt dat [de minderjarige] een week nodig heeft om bij te komen na de bezoeken van de ouders.
Ook de intern begeleider van de school van [de minderjarige] maakt zich, blijkens haar verklaring zoals opgenomen in het Plan van Aanpak van BJZNH van 15 juni 2009, ernstige zorgen over zijn sociaal emotionele ontwikkeling.
Naar het oordeel van het hof is genoegzaam gebleken, onder meer uit de contactjournaals van BJZNH van 30 december 2008 en 16 april 2009, dat BJZNH, door de opstelling van de moeder en ondanks verschillende pogingen daartoe, onvoldoende zicht heeft kunnen krijgen op de opvoedsituatie en ontwikkeling van [de minderjarige]. Dit heeft ertoe geleid dat BJZNH een diagnostisch onderzoek door FORA wil laten verrichten naar de ontwikkeling van [de minderjarige]. Ter zitting is gebleken dat de moeder eerst begin oktober 2009 haar toestemming voor dit onderzoek heeft gegeven. Hoewel de moeder ter zitting heeft verklaard te zullen meewerken met BJZNH, heeft het hof geen enkele aanwijzing dat zij dit daadwerkelijk zal doen, gelet op de ervaringen in het verleden en de volharding in haar stelling ter zitting, dat sprake is van een vertrouwensbreuk tussen haar en BJZNH. Het hof is met de Raad van oordeel dat het FORA onderzoek gewenst is om de woon- en opvoedsituatie van [de minderjarige] te kunnen beoordelen.
Aangezien door FORA onderzoek zal worden gedaan naar de opvoedsituatie van [de minderjarige] in het licht van de uithuisplaatsing, bestaat er geen aanleiding voor het verrichten van een afzonderlijk raadsonderzoek naar de noodzaak van de uithuisplaatsing, zoals door de moeder ter zitting is verzocht.
Gelet op het vorenoverwogene, is het hof van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing ten tijde van het geven van de beschikking door de rechtbank aanwezig waren en dat deze nog steeds aanwezig zijn. De beschikking waarvan beroep zal dan ook worden bekrachtigd.
4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, R.G. Kemmers en P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van mr. I. Damaska als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2009.