ECLI:NL:GHAMS:2009:BK8824

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.021.676/01 KG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurster vordert beëindiging rookoverlast door harddruggebruikende buurman

In deze zaak heeft een huurster, aangeduid als [appellant], een vordering ingesteld tegen de woningbouwvereniging Ymere, met als doel een bevel te verkrijgen om de rookoverlast van haar buurman, die harddrugs zou gebruiken, te beëindigen. De huurster woont sinds 1 januari 2004 in een bovenwoning, terwijl de buurman sinds 28 maart 2008 in de woning eronder woont. De huurster heeft herhaaldelijk geklaagd over de overlast die haar kinderen zouden ondervinden van de rook van harddrugs die in de woning van de buurman zou worden gerookt. Na een rookproef op 20 oktober 2008, waarbij werd vastgesteld dat er rook in de woning van de huurster kon binnendringen, heeft de woningbouwvereniging maatregelen genomen om de situatie te verbeteren. Echter, de huurster heeft in hoger beroep onvoldoende bewijs kunnen leveren dat de overlast nog steeds aan de orde is. Het hof heeft geoordeeld dat de huurster niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijk overlast ondervindt die de gevraagde voorzieningen rechtvaardigt. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de huurster in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[Appellant],
wonend te [plaats],
APPELLANTE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
t e g e n
de stichting STICHTING YMERE,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. F.S.P. van der Wal te Utrecht.
De partijen worden hierna [appellant] en Ymere genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 27 november 2008 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 4 november 2008, in deze zaak onder kenmerk KK 08-892 in kort geding gewezen tussen [appellant] als eiseres en Ymere als gedaagde.
Bij memorie heeft [appellant] drie grieven geformuleerd en producties in het geding gebracht, met conclusie dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de vorderingen van [appellant] zal toewijzen, Ymere zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen op basis van (het hof leest:) dit vonnis door [appellant] is voldaan, met wettelijke rente, en Ymere zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
Ymere heeft bij memorie geantwoord en geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.
Ter zitting van het hof van 29 juli 2009 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. S. Mac Donald, advocaat te Amstelveen, die daarbij pleitnotities in het geding heeft gebracht, en Ymere door haar advocaat. Bij deze gelegenheid is aan [appellant] akte verleend van het in het geding brengen van een aantal producties.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.8 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Beoordeling
3.1 Het gaat in deze zaak, voor zover thans van belang, om het volgende.
(i) [Appellant] huurt sinds 1 januari 2004 van Ymere de woning aan de [straat] te [plaats]. Het betreft een kleine bovenwoning bestaande uit twee verdiepingen in een monumentaal hofje in de [buurt]. Op de eerste verdieping bevindt zich de slaapkamer, op de tweede verdieping de woonkamer en de keuken. [Appellant] woont daar met haar partner en twee kinderen.
(ii) Sinds 28 maart 2008 bewoont [L] de woning aan de [straat] te [plaats], waarvan de woonkamer en de keuken onder de woning van [appellant] zijn gelegen. De beide woningen hebben een gezamenlijke voordeur en hal. De trap naar de woning van [appellant] komt uit in die hal.
(iii) Bij brief van 15 augustus 2008 heeft [appellant] bij Ymere een klacht ingediend die inhoudt dat zij overlast ondervindt van [L] omdat deze harddrugs (cocaïne en heroïne) in haar woning zou roken waarvan de rook de woning van [appellant] zou binnendringen. Met name zouden, volgens de inhoud van deze brief, haar kinderen van (toen) 1 en 4 jaar daarvan ernstige hinder ondervinden omdat zij boven de ruimte waar de harddrugs worden gebruikt zouden slapen.
(iv) Bij dagvaarding van 3 oktober 2008 heeft [appellant] Ymere in rechte betrokken en gevorderd, samengevat en voor zover thans relevant, Ymere op straffe van dwangsommen te bevelen haar woning en/of die van [L]
"te voorzien van isolatiemateriaal dat ertoe zal leiden dat de veroorzaakte overlast stopt",
en Ymere te bevelen
"die maatregelen te treffen die ertoe leiden dat in de benedenwoning geen crack/cocaïne of andere harddrug wordt gebruikt door de bewoonster danwel haar gasten".
(v) Op 20 oktober 2008 heeft een rookproef plaatsgevonden. Daarbij is de woning van [L] zodanig vol met dichte rook gezet dat een dikke mist ontstond waarbij men geen 20 centimeter meer kon zien en de verhouding van dichtheid van de rook tot die van een sigaret factor 2000 hoger was. Blijkens het daarvan opgemaakte onderzoeksverslag is geconstateerd dat een kleine rookpluim doordrong in de slaapkamer van [appellant] vanuit de koker waarin zich de buizen van de ventilatie- en rookgasafvoerkanalen bevinden. Op de tweede verdieping is in de keuken een sterkere rookpluim gezien, eveneens afkomstig uit die koker. Op de bovenste verdieping (zolder) kwam de meeste rook naar binnen, omdat de koker ter plaatse niet dicht is maar voorzien van een inspectieluikje.
(vi) De aangetroffen lekken in de koker zijn op 23 oktober 2008 door de aannemer van Ymere hersteld.
(vii) Bij het vonnis waarvan beroep zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen.
3.2 In het onderhavige geschil gaat het om de vraag of [appellant], op wier weg dit lag, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij zodanige overlast ondervindt van het roken van harddrugs door [L] dat toewijzing van de door haar gevorderde voorzieningen aangewezen is. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
3.3 Het hof overweegt allereerst dat [appellant] uitdrukkelijk erkent dat bij de op 20 oktober 2008 uitgevoerde rookproef is geconstateerd dat de koker waarin de ventilatie- en rookgasafvoerkanalen zijn weggewerkt niet geheel luchtdicht was en dat door deze lekken rook de woning van [appellant] kon binnendringen, maar dat het geconstateerde gebrek inmiddels is verholpen.
3.4 [Appellant] stelt thans evenwel dat haar grootste klacht was dat de crackdampen via de voordeur van [L] de woning verlaten en de gezamenlijke hal instromen, dat via het trapgat alle geuren en dampen de woning van [appellant] binnenkomen en dat het feit dat de geconstateerde lekken zouden zijn hersteld niet tot gevolg heeft dat er geen sprake meer zou (kunnen) zijn van overlast.
3.5 Het hof overweegt hieromtrent dat Ymere ter zitting van dit hof heeft gesteld dat bij het uitvoeren van de rookproef is geconstateerd dat geen noemenswaardige rook was te zien die onder de voordeur van [L] vandaan kwam, en dat daarom ook geen nadere maatregelen op dit punt zijn overwogen. [Appellant] heeft hiertegenover – behoudens de eerst ter zitting van dit hof geponeerde, weinig concrete stelling van de kant van haar raadsvrouwe (zie pleitnota onder 27) - niet aangevoerd dat zij en/of haar advocaat bij het doen van de proef wel noemenswaardige rook onder die voordeur vandaan hebben zien komen. Bovendien heeft Ymere zich ter zitting van dit hof desgevraagd bereid verklaard – zonder daarmee te willen erkennen dat sprake is van enigerlei overlast als gevolg van het ontbreken daarvan – om de voordeur van de woning van [L] te isoleren door aan de onderzijde daarvan (waar de rook volgens [appellant] vandaan zou komen) een deugdelijke tochtstrip te bevestigen. Ook heeft Ymere zich ter zitting bereid verklaard een nieuwe rookproef te houden, hetgeen [appellant] evenwel heeft geweigerd.
3.6 [Appellant] heeft bij herhaling gesteld dat zij zich in verband met het rookgedrag van [L] met name zorgen maakt over de (negatieve) gevolgen daarvan voor de gezondheid van haar twee kinderen (thans 2 en 5 jaar oud), en dat zowel door de huisarts als op school dergelijke gevolgen zouden zijn geconstateerd. [Appellant] heeft echter geen enkele verklaring van die strekking afkomstig van haar huisarts of van een specialist overgelegd, terwijl ook de (overigens niet ondertekende) verklaring die afkomstig zou zijn van een leerkracht (productie 5 bij inleidende dagvaarding/productie 3 bij memorie van grieven) geen enkel (direct althans zichtbaar) verband houdt met blootstelling aan de rook van harddrugs. Daar komt nog bij dat de kantonrechter heeft overwogen dat [L] ter zitting heeft medegedeeld dat zij eenmaal per dag een pijpje crack rookt in haar slaapkamer, dat [appellant] in haar grief tegen deze overweging heeft betwist dat [L] (slechts) één pijpje crack per dag zou roken maar niet heeft betwist dat [L] dit, zoals zij heeft gesteld, op haar slaapkamer doet. Dit maakt nog minder aannemelijk dat [appellant] overlast daarvan zou ondervinden omdat, naar tussen partijen niet in geschil is, de slaapkamer van [L] zich niet bevindt onder de woning van [appellant] maar onder de ruimte waar een woongroep verblijft.
3.7 De schriftelijke verklaringen van omwonenden die [appellant] in het geding heeft gebracht, kunnen aan het voorgaande niet afdoen, reeds omdat daaruit niet blijkt dat ze zelf in de woning van [appellant] gevolgen van hard druggebruik vanuit de woning op nummer 99 hebben waargenomen of ondervonden.
3.8 Wel hecht het hof, gelet op de openbare functie die deze vervult, waarde aan hetgeen de buurtregisseur van politie blijkens (rechtsoverweging 6 van) het bestreden vonnis ter zitting bij de kantonrechter heeft verklaard en, voorts, aan hetgeen in de brief van de politie Amsterdam-Amstelland aan mr. Mac Donald van 23 juni 2009 (met name onder de koppen "10 december 2008", "4 januari 2008" [bedoeld zal zijn: 2009] en "11 maart 2009") staat vermeld (productie 6 [appellant] in hoger beroep), aan de emailwisseling tussen deze buurtregisseur en [appellant] (productie 8 [appellant] in hoger beroep) en aan de emailwisseling tussen Harsveld en [appellant] (productie 11 [appellant] in hoger beroep, tweede blad). Uit de inhoud van deze verklaring, brief en emailwisselingen valt niet af te leiden dat [appellant] - wat gelet op haar stellingen wel van haar zou mogen worden verwacht - erg haar best doet de politie zelf de (beweerdelijk aanwezige) overlast te laten constateren.
3.9 Uit het voorgaande volgt dat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij (rook)overlast vanuit de woning onder de hare ondervindt in een mate die de gevraagde voorzieningen rechtvaardigt en dat evenmin aannemelijk is geworden dat Ymere jegens [appellant] is tekortgeschoten in haar verplichtingen op grond van artikel 7:206 lid 1 BW. De gevraagde voorzieningen zijn terecht door de kantonrechter afgewezen.
4. Slotsom en kosten
Het hoger beroep faalt, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [Appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof, recht doende in kort geding:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Ymere gevallen, op € 254,- aan verschotten en € 1.896,- aan salaris advocaat;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.G. Wiewel, D.J. van der Kwaak en A.S. Rueb en op 25 augustus 2009 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.