De beëindiging van de eerder tussen partijen gevoerde procedure
2.10 De Rabobank erkent dat partijen hebben afgesproken om de eerder tussen hen gevoerde procedure “zoveel mogelijk in de ijskast te laten, totdat de uitslag van de procedures tegen TV Vandaag en Twinning bekend is”. In hun versie van de feiten verschillen partijen echter nog steeds op een ander punt. Volgens [appellant] heeft de Rabobank de procedure tegen TV Vandaag na het faillissement van Datawave overgenomen en was dus de Rabobank vanaf dat moment de opdrachtgever van mr. Wentink. Volgens [appellant] mocht hij er in verband daarmee vanuit gaan dat de Rabobank eerst de aan haar verpande vorderingen en in ieder geval de vordering op TV Vandaag zou uitwinnen en pas daarna zo nodig [appellant] zou aanspreken. Volgens de Rabobank heeft zij nimmer een declaratie van Wentink ontvangen en – zo begrijpt het hof – was en bleef Wentink de advocaat van [appellant], ook wat betreft de procedure tegen TV Vandaag.
2.11 Het hof acht het noodzakelijk dat dit punt opgehelderd wordt. Anders dan de Rabobank aanvoert, is niet doorslaggevend dat mr. Wentink destijds de inschatting maakte dat de procedure tegen TV Vandaag ƒ 200.000,— tot ƒ 250.000,— zou opleveren en dat als dat gebeurd was de Rabobank nog steeds [appellant] zou hebben kunnen aanspreken. Volgens de onbetwiste stellingen van [appellant] beliep de tegen TV Vandaag ingestelde vordering in totaal 1,4 miljoen gulden. Indien de Rabobank de regie in de procedure tegen TV Vandaag van Datawave heeft overgenomen, brengt de omstandigheid dat partijen waren overeengekomen dat de procedure tegen [appellant] in de ijskast zou worden gelaten totdat de uitslag van die procedure bekend zou zijn, mee dat [appellant] mocht verwachten dat de Rabobank de goede kansen in die procedure behoorlijk zou benutten en kan er niet zonder meer van worden uitgegaan dat die procedure niet meer zou hebben opgeleverd dan de – al dan niet voorzichtige – inschatting vooraf van de betrokken advocaat.
2.12 Het hof zal [appellant] toelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden die meebrengen dat, in verband met de hiervoor bedoelde afspraken, het thans vervolgen van de aanspraak van de Rabobank op [appellant] strijd met de goede procesorde oplevert, dan wel dat de Rabobank haar rechten heeft verwerkt. Tot dat bewijs zal kunnen bijdragen het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de Rabobank na het faillissement van Datawave wat betreft de procedure tegen TV Vandaag opdrachtgever van mr. Wentink was.
Subsidiaire karakter van de borgtocht
2.13 In reactie op productie E bij memorie van antwoord, die een tot Janima gerichte aanmaning tot betaling van ƒ 150.000,— met ingebrekestelling behelst, betoogt [appellant] thans dat het subsidiaire karakter van de borgtocht eraan in de weg staat dat de Rabobank hem aanspreekt voor meer dan ƒ 150.000,—, omdat (volgens die productie) de Rabobank ook Janima voor niet meer dan dat bedrag heeft aangesproken. Dit nieuwe verweer tegen de vordering van de Rabobank is een nieuwe grief, maar die nieuwe grief is een reactie op een nieuwe productie, in verband waarmee de uitbreiding van de rechtsstrijd met bedoelde nieuwe grief behoort te worden toegelaten. De Rabobank is op de nieuwe grief ook inhoudelijk ingegaan.
2.14 Met zijn beroep op het subsidiaire karakter van de borgtocht heeft [appellant] klaarblijkelijk het oog op de regel van artikel 7:855 Burgerlijk Wetboek, volgens welke de borg niet tot nakoming gehouden is, voordat de hoofdschuldenaar in de nakoming van zijn verbintenis is tekort geschoten. Zodanig tekortschieten veronderstelt mede dat de hoofdschuldenaar in verzuim is geraakt. Het hof begrijpt het standpunt van [appellant] zo dat hij betwist dat Janima tekort is geschoten wat betreft een bedrag van meer dan ƒ 150.000,— en dat hij daarbij (mede) het oog heeft op het in zoverre ontbreken van een ingebrekestelling.
2.15 In reactie op de nieuwe grief heeft de Rabobank in de eerste plaats aangevoerd dat [appellant] wist of kon weten dat Janima tot meer dan ƒ 150.000,— verbonden was, maar dat raakt niet de vraag naar het verzuim. De Rabobank heeft in de tweede plaats aangevoerd dat op grond van artikel 26 van haar algemene voorwaarden voor rekening-courant “de financiering terstond en zonder ingebrekestelling opeisbaar was”. Ook dat gaat heen langs het nieuwe verweer van [appellant] tegen de vordering van de Rabobank. Opeisbaarheid en verzuim zijn immers te onderscheiden begrippen.
2.16 Omdat het hof rekening houdt met de mogelijkheid dat de Rabobank de strekking van de nieuwe grief niet ten volle heeft onderkend, met name niet het belang van de vraag naar het verzuim, zal het hof de Rabobank in de gelegenheid stellen om – voordat het hof op dit punt definitief beslist – zich nader over de grief, en de aan die grief door het hof gegeven uitleg, uit te laten. De Rabobank zal dat kunnen doen na de onder 2.12 bedoelde bewijslevering, hetzij bij akte hetzij bij memorie.
Slotsom
2.17 Het hof zal [appellant] toelaten tot bewijs als onder 2.12 overwogen. De Rabobank zal in de gelegenheid worden gesteld om op de onder 2.13 bedoelde nieuwe grief en de aan die grief door het hof onder 2.14 gehechte uitleg, (nader) te reageren.
2.18 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat [appellant] toe tot bewijs als onder 2.12 bedoeld;
bepaalt dat, indien [appellant] dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. W.L. Valk, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen, [appellant] in persoon en de Rabobank vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het beantwoorden van vragen in staat is, bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat [appellant] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen in de maanden september, oktober en november 2009 van partijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de rol van 18 augustus 2009 ambtshalve peremptoir, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld en in beginsel geen uitstel in verband met verhinderingen zal worden verleend;
bepaalt dat [appellant] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, W.L. Valk en H.L. van der Beek, en is in te-genwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juli 2009.