ECLI:NL:GHAMS:2009:BL3770

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.035.514
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning door kind zelf in het kader van het recht op family life

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een kind door de ex-echtgenoot van de moeder. De verzoeker, die in hoger beroep ging, verzocht om de erkenning die op 24 augustus 2000 had plaatsgevonden, nietig te verklaren. De verzoeker is geboren uit de moeder en heeft altijd geweten dat zijn biologische vader, die in Florida woont, niet de ex-echtgenoot van de moeder is. De rechtbank Utrecht had eerder het verzoek van de verzoeker afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

De zaak kwam voor het hof na een verzoekschrift dat op 22 september 2008 was ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 december 2009, waarbij de verzoeker in persoon verscheen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.G.J. Booij. De gemeente Utrecht, als verweerder, was niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeker in emotioneel opzicht belang heeft bij de erkenning door zijn biologische vader, wat ook de reden is voor zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning door de ex-echtgenoot van de moeder.

Het hof overwoog dat de wettelijke termijn voor het indienen van een verzoek tot vernietiging van de erkenning, zoals vastgelegd in artikel 1:205 lid 4 BW, in dit geval een ongerechtvaardigde inmenging in het recht op family life van de verzoeker vormde. Het hof concludeerde dat de belangen van de verzoeker niet worden beschermd door deze termijn, maar juist geschaad. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de erkenning door de ex-echtgenoot van de moeder alsnog vernietigd, zodat de weg vrijgemaakt wordt voor de biologische vader om de verzoeker te erkennen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.035.514
(zaaknummer rechtbank 255279/FA RK 08-5646)
beschikking van de familiekamer van 22 december 2009
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen "[verzoeker]",
advocaat: mr. R.G.J. Booij,
en
de gemeente Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen "de gemeente".
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats], verder te noemen “de moeder“
[ex-echtgenoot van moeder],
wonende te [woonplaats], verder te noemen “[ex-echtgenoot van moeder]“
en
[de vader],
wonende te [woonplaats] (Florida, USA)
verder te noemen “de vader”.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 11 februari 2009, uitgesproken onder voormeld zaak/rekestnummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 6 mei 2009, is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zijn subsidiaire verzoek alsnog toe te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 8 september 2009, heeft de gemeente het verzoek in hoger beroep van [verzoeker] bestreden. De gemeente verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 Op 22 juli 2009 is ingekomen ter griffie van het hof een brief van mr. R.G.J. Booij van 21 juli 2009 met bijlage. Op 20 november 2009 is ingekomen ter griffie van het hof een brief van mr. Booij van 19 november 2009 met bijlage. Op 23 november 2009 is ingekomen ter griffie van het hof een brief van mr. Booij van 20 november 2009 met bijlage.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 1 december 2009 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. R.G.J. Booij, advocaat te De Meern. De gemeente is, met berichtgeving vooraf, niet verschenen. Voorts is de moeder verschenen. [ex-echtgenoot van moeder] en [de vader] zijn, zonder berichtgeving vooraf, niet verschenen.
3. De vaststaande feiten
3.1 Uit de moeder is op [datum] 1987 [verzoeker] geboren.
3.2 [ex-echtgenoot van moeder] heeft [verzoeker] op [datum] met toestemming van de moeder en [verzoeker] erkend.
3.3 De moeder en [ex-echtgenoot van moeder] zijn op 27 oktober 2000 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 16 augustus 2006 heeft de rechtbank Utrecht de echtscheiding uitgesproken tussen de moeder en [ex-echtgenoot van moeder]. De echtscheidingsbeschikking is op 24 augustus 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.4 Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 22 september 2008, heeft [verzoeker] verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
I primair dat de erkenning van hem door [ex-echtgenoot van moeder] op 24 augustus 2000 nietig wordt verklaard;
II. subsidiair dat de erkenning van hem door [ex-echtgenoot van moeder] op 24 augustus 2000 wordt vernietigd.
3.5 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek afgewezen.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Op grond van artikel 8 lid 2 EVRM is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van het recht op “family life”, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4.2 Op grond van artikel 1:205 lid 1, aanhef en sub a BW kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden. Ingevolge het vierde lid van dat wetsartikel wordt het verzoek door het kind ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Indien het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.
4.3 In dit hoger beroep is alleen nog aan de orde het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van de erkenning. [verzoeker] weet van meet af aan dat de vader zijn biologische vader is. Hij heeft vanaf zijn geboorte met enige onderbrekingen contact met de vader gehad. Dit contact is de laatste jaren weer intensief; [verzoeker] heeft de vader recentelijk tweemaal in de USA bezocht, hij spreekt de vader wekelijks via de telefoon, sms, of e-mail. Ook voorafgaande aan de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] de vader nog gesproken. Vaststaat dat het verzoek tot vernietiging van de erkenning niet binnen de wettelijke termijn is ingediend. Het stellen van termijnen is in beginsel geen ongerechtvaardigde inmenging in het family life van betrokkenen in de zin van artikel 8 EVRM, nu de in de wet gegeven termijnen noodzakelijk zijn in een democratische samenleving teneinde de rechtszekerheid te waarborgen en voorts ter bescherming van de belangen van het kind. In dit geval is het echter de wens van alle betrokkenen dat de erkenning van [verzoeker] door [ex-echtgenoot van moeder] wordt vernietigd, zodat de weg vrijkomt voor de vader om [verzoeker] te erkennen. In dit geval wordt [verzoeker] in zijn belangen geschaad in plaats van beschermd bij het vasthouden aan de wettelijke termijnen; in de eerste plaats omdat het voor [verzoeker], zo is het hof ter mondelinge behandeling gebleken, in emotioneel opzicht van groot belang is dat de vader hem erkent, en in de tweede plaats omdat hij in dat geval van de vader zal kunnen erven. Nu aannemelijk is dat de rechtszekerheid in dit geval niet wordt geschaad en de belangen van [verzoeker] niet worden beschermd door de wettelijke termijn van artikel 1:205 lid 4 BW, maar hierdoor juist worden geschaad, vormt in dit specifieke geval de termijnstelling een ongerechtvaardigde inmenging in de zin van artikel 8 lid 2 EVRM.
4.4 Gezien het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en, opnieuw beschikkende, de erkenning van [verzoeker] door [ex-echtgenoot van moeder] alsnog vernietigen.
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 11 februari 2009, en opnieuw beschikkende:
vernietigt de erkenning op 24 augustus 2000 van [verzoeker] door [ex-echtgenoot van moeder].
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Rijken, voorzitter, C.W.P. van Gelder en J.H. Lieber, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Lieber, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 22 december 2009 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.