GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[Appellante],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
advocaat: mr. E.W. Bosch, advocaat te Utrecht,
de naamloze vennootschap ZILVEREN KRUIS ACHMEA
ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Utrecht,
GEÏNTIMEERDE
advocaat: mr. G.A. van den Berg, te Amersfoort.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna aangeduid als [appellante] respectievelijk Zilveren Kruis.
Bij dagvaarding van 15 december 2008 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Haarlem, hierna: de kantonrechter, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 380054/CV EXPL 08-4165 gewezen tussen Zilveren Kruis als eiseres en [appellante] als gedaagde en op 26 november 2008 uitgesproken. [Appellante] heeft bij memorie zes grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, een productie in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van Zilveren Kruis alsnog zal afwijzen, Zilveren Kruis zal veroordelen om hetgeen Appellante ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Zilveren Kruis heeft voldaan aan [appellante] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling, alsmede Zilveren Kruis zal veroordelen in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met nakosten.
Bij memorie heeft Zilveren Kruis geantwoord, de grieven bestreden, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding (naar het hof verstaat:) in hoger beroep.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van het geding, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
2.1 De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het hoofd "De feiten" een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Door middel van haar eerste grief bestrijdt [appellante] de vaststelling van de kantonrechter dat bij het openen van de voordeur het bakje is opengegaan, alsmede de vaststelling van de kantonrechter dat aan Zilveren Kruis in deze zaak een vorderingsrecht zou toekomen. Zo nodig zal het hof daarop hieronder terugkomen. Voor het overige bestaat omtrent deze feitenvaststelling geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2 Het gaat in dit geding kortweg om het volgende. [Appellante] heeft op 3 oktober 2004 in gezelschap van haar neefje, de toen drie jaar oud zijnde Enrique, haar moeder, de grootmoeder van het jongetje, bezocht. Bij hun vertrek kreeg [appellante] van haar moeder vers gekookte groentesoep mee in een met een deksel afgesloten “Sunware” kunststof bakje. Bij de deur is het deksel van het bakje geraakt en is soep over Enrique gestroomd. Zilveren Kruis stelt de hieruit voortgevloeide ziektekosten voor Enrique te hebben voldaan en wenst die op grond van artikel 83b van de Ziekenfondswet, zoals die op 3 oktober 2004 (nog) gold, op [appellante] te verhalen. Aan haar vordering legt Zilveren Kruis ten grondslag dat haars inziens [appellante] voor Enrique bewust een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen door in een bakje in haar hand hete soep mee te nemen zonder enige bescherming, in plaats van dat bakje in een tas te vervoeren. Het is naar haar mening van algemene bekendheid dat bij hete vloeistof stoom ontstaat waardoor bij het afsluiten druk op het deksel ontstaat. Zij stelt dat door die druk het deksel van het bakje is gesprongen. [Appellante] heeft, aldus Zilveren Kruis, onvoorzichtig gehandeld door in haar ene hand een bakje hete soep te houden en aan haar andere hand een kind mee te nemen.
De kantonrechter heeft de handelwijze van [appellante] onrechtmatig geoordeeld en haar derhalve aansprakelijk geacht voor de door haar optreden ontstane schade, daartoe overwegende dat de kans dat er een ongeval zou ontstaan groot was, nu, aldus de kantonrechter, vast staat dat [appellante] in de ene hand het bakje met hete soep vast hield en aan de andere hand Enrique vast hield, en toch met één van die handen de deur probeerde te openen. Aldus heeft zij onvoldoende veiligheidsmaatregelen getroffen om te voorkomen dat de hete soep uit het bakje Enrique, door welke oorzaak dan ook, schade zou berokkenen.
Tegen dat oordeel komt [appellante] op met haar eerste, derde, vierde en vijfde grief.
3. De beoordeling in het principaal hoger beroep
3.1 De grieven 1, 3, 4 en 5 kunnen gezamenlijk behandeld worden. Zij stellen blijkens hun toelichting de vraag aan de orde of [appellante] jegens Enrique onrechtmatig heeft gehandeld door na het bakje soep van haar moeder te hebben aangenomen dat in haar hand te houden, terwijl zij Enrique aan de andere hand hield en aldus het risico van een ongeval voor Enrique in het leven te roepen.
3.2 Het hof stelt daarbij voorop dat – anders dan Zilveren Kruis wil doen geloven - de enkele mogelijkheid van een ongeval, als verwezenlijking van een gevaar dat aan een bepaald gedrag inherent is, dat gedrag niet reeds onrechtmatig doet zijn. Zodanig gevaarscheppend gedrag is slechts dan onrechtmatig, indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een ander) als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden (HR 9 december 1994, NJ 1996, 403, het schoppen tegen een tak; HR 12 mei 2000, NJ 2001, 300 m.nt. JH, de verhuizende zusjes).
3.3 In dit verband is van belang dat Zilveren Kruis – gelijk de kantonrechter terecht overwoog - onvoldoende heeft bestreden dat het bakje geschikt was voor het vervoer van hete vloeistof en evenmin voldoende heeft bestreden dat het bakje bij de overhandiging door de grootmoeder van Enrique aan haar dochter ([appellante]) door geen van beiden als zeer warm werd aangemerkt. Dat dit anders zou zijn kan niet worden gelezen in het verslag van het gesprek dat op 28 september 2006 heeft plaatsgehad, waarop Zilveren Kruis zich heeft beroepen. De stellingen van Zilveren Kruis zijn evenmin toereikend voor het oordeel dat [appellante] in de gegeven omstandigheden niettemin van de hoge tempratuur van de soep op de hoogte had behoren te zijn. De omstandigheid dat de soep vers gekookt was impliceert immers niet zonder meer dat deze nog heet was. In de stukken staat verder niets over het tijdsverloop tussen het koken van de soep en het moment waarop [appellante] het bakje meenam. Bovendien is – zeker in de gegeven omstandigheden - niet zonder meer aannemelijk dat [appellante] zich bewust was of had moeten zijn van het feit dat de soep nog zo heet was dat het deksel eraf zou kunnen springen als gevolg van de stoomontwikkeling.
3.4 Dat het in de bedoeling van [appellante] lag om de deur te openen en dat zij daartoe wellicht al aanstalten had gemaakt – hetgeen Zilveren Kruis lijkt te stellen maar [appellante] betwist maakt in dit verband verder geen verschil.
3.5 Derhalve is geenszins komen vast te staan dat [appellante] zich bewust was van de mogelijkheid van gevaarzetting voor Enrique. Onder die omstandigheden was het ongeval als gevolg van het in de hand dragen van het bakje soep voor [appellante] niet dermate waarschijnlijk dat zij zich naar zorgvuldigheidsmaatstaven had behoren te onthouden van het accepteren van het bakje soep van haar moeder en het houden ervan in haar hand. Het moet ervoor worden gehouden dat onder de omstandigheden van dit geval [appellante] niet onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van Enrique. Hieraan kan niet afdoen, dat het ongeval bij Enrique tot aanzienlijke brandwonden heeft geleid. Dat letsel is blijkens hetgeen hiervoor werd overwogen geheel toe te schrijven aan de ongelukkige gang van zaken rond het bakje, nadat [appellante] dat uit handen van haar moeder had aanvaard en in haar eigen hand had gehouden. De grieven 1, 3, 4 en 5 zijn in zoverre terecht voorgesteld.
4.1 De grieven 1, 3, 4 en 5 slagen. Nu het handelen van [appellante] niet als onrechtmatig ten opzichte van Enrique kan worden aangemerkt dient het vonnis waarvan beroep te worden vernietigd en behoren de vorderingen van Zilveren Kruis alsnog te worden afgewezen. Bij deze stand van zaken heeft [appellante] bij behandeling van verdere behandeling van de grieven 1, 3 en 4 en de overige grieven geen belang. Het hof passeert het bewijsaanbod van Zilveren Kruis als te vaag en niet ter zake. Hetgeen [appellante] uit hoofde van het bestreden vonnis reeds heeft voldaan is onverschuldigd betaald en dient derhalve te worden gerestitueerd, met wettelijke rente.
4.2 Als in het ongelijk gestelde partij dient Zilveren Kruis in de kosten van het geding in beide instanties te worden verwezen. Tot die kosten behoren ook de eventueel nog te maken nakosten, die het hof thans niet kan begroten omdat de in artikel 237 lid 3 Rv bedoelde vaststelling is beperkt tot de kosten die vóór de uitspraak zijn gemaakt en artikel 237 lid 4 Rv een afzonderlijke regeling bevat om - desgewenst - de nakosten achteraf te begroten.
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van Zilveren Kruis af;
veroordeelt Zilveren Kruis tot terugbetaling van al hetgeen [appellante] aan Zilveren Kruis heeft voldaan ter uitvoering van het bestreden vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag der algehele voldoening;
verwijst Zilveren Kruis in de kosten van beide instanties en begroot die kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [appellante] gevallen in eerste aanleg op € 900,- salaris voor de advocaat en in hoger beroep op € 339,44 aan verschotten en op € 632,- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, G.B.C.M. van der Reep, en E.J.H. Schrage en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2009 door de rolraadsheer.