ECLI:NL:GHAMS:2009:BL9308

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.009.947/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen van advocaten bij gefinancierde rechtsbijstand en de gevolgen van het afzien daarvan

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam werd behandeld, gaat het om de verplichtingen van advocaten met betrekking tot gefinancierde rechtsbijstand. Appellant [A] heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter te Amsterdam, waarin Kantoor [advocatenkantoor] als eiseres in conventie werd aangemerkt. De kern van het geschil betreft de vraag of Kantoor [advocatenkantoor] [A] voldoende heeft geïnformeerd over de mogelijkheid van een toevoeging voor gefinancierde rechtsbijstand. Het hof oordeelt dat de gedragsregels voor advocaten vereisen dat zij hun cliënten indringend wijzen op de mogelijkheid om een toevoeging aan te vragen en de financiële gevolgen van het afzien daarvan. Het hof is van mening dat Kantoor [advocatenkantoor] niet voldoende bewijs heeft geleverd dat [A] adequaat is geïnformeerd over deze mogelijkheid. De advocaat van [A] heeft aangevoerd dat er geen schriftelijke vastlegging is gemaakt van de afspraken over de toevoeging, wat in strijd is met de gedragsregels. Het hof heeft besloten dat er een comparitie van partijen moet plaatsvinden om verdere inlichtingen te verstrekken en om een schikking te beproeven. De beslissing van de kantonrechter om de vordering van Kantoor [advocatenkantoor] slechts gedeeltelijk toe te wijzen, wordt door het hof in twijfel getrokken, en het hof houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[A],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT in het principaal appel,
GEÏNTIMEERDE in het incidenteel appel,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, gevestigd te
Amsterdam,
t e g e n
de maatschap [ADVOKATENKANTOOR] ADVOCATEN,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE in het principaal appel,
APPELLANTE in het incidenteel appel,
advocaat: mr. M.L. van der Meulen, gevestigd te Amsterdam,
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna aangeduid als [A] respectievelijk Kantoor [advocatenkantoor].
Bij dagvaarding van 11 juni 2008 is [A] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 13 maart 2008 van de kantonrechter te Amsterdam, onder kenmerk CV 07-2718 gewezen tussen Kantoor [advocatenkantoor] als eiseres in conventie / verweerster in reconventie en [A] als gedaagde in conventie / eiser in reconventie.
Bij memorie heeft [A] – onder verwijzing naar de appeldagvaarding - vijf grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – de vorderingen van Kantoor [advocatenkantoor] zal afwijzen en die van [A] zal toewijzen, met veroordeling van Kantoor [advocatenkantoor] in de proceskosten in beide instanties.
Bij memorie heeft Kantoor [advocatenkantoor] geantwoord en van haar kant in incidenteel appel twee grieven tegen eerdergenoemd vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het principaal appel zal verwerpen en in het incidenteel appel het vonnis zal vernietigen voorzover daarin de vordering van Kantoor [advocatenkantoor] is afgewezen en die vordering alsnog volledig zal toewijzen, met veroordeling van [A] in de proceskosten in beide instanties, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Vervolgens heeft [A] bij memorie in het incidenteel appel geantwoord en geconcludeerd dat het hof het incidenteel appel zal verwerpen, met veroordeling van Kantoor [advocatenkantoor] in de proceskosten.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
2. De feiten
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 30 augustus 2007 onder 1.1 tot en met 1.8 een aantal feiten vastgesteld. Daarover bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. De beoordeling in hoger beroep
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) Begin juli 2003 heeft [A] zich gewend tot mr. [vennoot i] (hierna: [vennoot i]), die als advocaat is verbonden aan het Kantoor [advocatenkantoor]. [A] heeft [vennoot i] gevraagd om hem rechtsbijstand te verlenen.
(ii) Vanwege de afwezigheid van [vennoot i] heeft [A] zich korte tijd later gewend tot de kantoorgenoot van [vennoot i], mr. [vennoot ii] (hierna: [vennoot ii]), met het verzoek hem bij te staan in een spoedeisende kwestie.
(iii) Kantoor [advocatenkantoor] heeft [A] tot en met december 2003 rechtsbijstand verleend.
(iv) Op enig moment heeft [A] gevraagd of hij op basis van een toevoeging gebruik zou kunnen maken van de diensten van Kantoor [advocatenkantoor]. Op 24 oktober 2003 heeft [vennoot ii] ten behoeve van [A] een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor de Rechtsbijstaand. Deze heeft op 3 november 2003 de verzochte toevoeging verleend.
(v) Kantoor [advocatenkantoor] heeft een viertal declaraties aan [A] gezonden:
- de declaratie van 13 augustus 2003 gericht tot “De heer [A] p/a [CV C.V.]” ten bedrage van € 359,98, welk bedrag is voldaan door [CV C.V.];
- de declaratie van 23 september 2003 gericht tot “De heer [A] p/a [CV C.V.]” ten bedrage van € 67,43, welk bedrag is voldaan door [A] zelf;
- de declaratie van 14 oktober 2003 gericht tot “De heer [A] p/a [CV C.V.]” ten bedrage van € 615,23, welk bedrag is voldaan door [CV C.V.];
- de declaratie van 4 november 2003 gericht tot “De heer [A] p/a [CV C.V.]” ten bedrage van € 3.469,24, waarvan een bedrag van € 1.500,- is voldaan door de werkgever van [A] (bij wijze van voorschot op het loon van [A]).
3.2 In deze procedure vordert Kantoor [advocatenkantoor] betaling van een bedrag van € 1.969,24 aan hoofdsom, te weten het bedrag dat nog niet is voldaan op de declaratie van 4 november 2003. Voorts worden buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente gevorderd.
3.3 [A] vordert in reconventie terugbetaling van de aan Kantoor [advocatenkantoor] betaalde bedragen, te weten € 359,98 + € 615,23 + € 67,43 + € 1.500,-. Voorts is [A] van mening dat Kantoor [advocatenkantoor] hem een bedrag van € 390,39 moet betalen. Dat bedrag heeft Kantoor [advocatenkantoor] ten behoeve van hem ontvangen maar nimmer doorbetaald, aldus [A].
3.4 [A] voert het volgende aan. Kantoor [advocatenkantoor] heeft [A] bij aanvang van de werkzaamheden op geen enkele wijze geattendeerd op de mogelijkheid van de door de overheid gefinancierde rechtshulp. Dit is volgens [A] in strijd met artikel 24 van de gedragsregels voor advocaten (hierna: de gedragsregels), waarin het volgende is bepaald:
1. Tenzij een advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, is hij verplicht met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen.
2. De advocaat zal voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd voor zijn werkzaamheden geen vergoeding, in welke vorm dan ook, bedingen of in ontvangst nemen, afgezien van eigen bijdrage en verschotten volgens de daarvoor geldende regels.
3. Wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, dient de advocaat dat schriftelijk vast te leggen.
3.5 Kantoor [advocatenkantoor] heeft zich op het volgende standpunt gesteld. [Vennoot i] heeft [A] destijds uitdrukkelijk erop gewezen dat hij in aanmerking kwam voor een toevoeging, maar dat [vennoot i] de zaak enkel op betalende basis in behandeling zou nemen. [A] heeft daarin uitdrukkelijk toegestemd en partijen zijn toen overeengekomen dat de rechtsbijstand zou worden verleend tegen het toen geldende uurtarief van [vennoot i]. [A] heeft te kennen gegeven dat zijn voormalige levenspartner, mevrouw [M], door middel van haar commanditaire vennootschap [CV C.V.] voor de betaling van de declaraties zou zorg dragen. Toen [vennoot ii] – in verband met de vakantie van [vennoot i] – de zaak overnam heeft [A] [vennoot ii] op de hoogte gesteld van hetgeen hij met [vennoot i] had besproken, en dus ook dat het afgesproken uurtarief aan [CV C.V.] kon worden gedeclareerd. Begin oktober 2003 heeft [A] verzocht of de declaratieafspraak zou kunnen worden gewijzigd; [A] wilde op basis van een toevoeging gebruik gaan maken van de diensten van Kantoor [advocatenkantoor]. [vennoot ii] heeft daarin toegestemd, met dien verstande dat de oude afspraak in stand zou blijven tot het moment waarop de toevoeging zou worden verleend. [A] heeft daarmee ingestemd, aldus Kantoor [advocatenkantoor].
3.6 De kantonrechter heeft Kantoor [advocatenkantoor] toegelaten tot het bewijs van de door haar gestelde inhoud van de gesprekken. Hierop heeft Kantoor [advocatenkantoor] als getuigen laten horen: [vennoot i] en [vennoot ii]. In de contra-enquête is [A] als getuige gehoord.
3.7 Daarop heeft de kantonrechter geoordeeld dat Kantoor [advocatenkantoor] was geslaagd in het bewijs dat bij de aanvaarding van [A]’s opdracht met hem is gesproken over de mogelijkheid van een toevoeging, maar dat [A] er toen niettemin voor heeft geopteerd zijn zaak tegen betaling te laten behandelen. Dit betekent, aldus de kantonrechter, dat de vordering van [A] niet voor toewijzing in aanmerking komt; deze vordering heeft de kantonrechter dan ook afgewezen. Ten aanzien van de vordering van Kantoor [advocatenkantoor] is de kantonrechter van oordeel dat deze slechts gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking komt: omdat aan te nemen valt dat [A] zijn verzoek om een toevoeging op 9 oktober 2003 heeft gedaan acht de kantonrechter het redelijk dat alle na 9 oktober 2003 verrichte werkzaamheden onder de toevoeging vallen. Dat brengt mee dat [A] op de declaratie van 4 november 2003 nog een bedrag van € 240,05 heeft te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente. De door Kantoor [advocatenkantoor] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toegewezen.
3.8 De grieven I en III in het principaal appel – in gezamenlijk verband gelezen - strekken ten betoge dat de kantonrechter – mede gelet op de voor Kantoor [advocatenkantoor] geldende gedragsregels – niet tot de conclusie had kunnen komen dat het kantoor was geslaagd in het haar opgedragen bewijs. [A] wijst onder meer erop dat Kantoor [advocatenkantoor] in strijd heeft gehandeld met artikel 24 lid 3 van de gedragsregels door de afspraak die zij stelt in juli 2003 met [A] te hebben gemaakt niet schriftelijk vast te leggen.
3.9 Het hof overweegt hierover als volgt. Geconstateerd kan worden dat de door [A] bedoelde gedragsregels dienen ter bescherming van de belangen van cliënten, in die zin dat er voor gewaakt dient te worden dat zij te gemakkelijk afstand doen van het aan hen mogelijk toekomende recht op gefinancierde rechtsbijstand. Er bestaat voor een advocaat dan ook een zorgplicht die inhoudt dat deze zijn cliënt indringend behoort te wijzen op de mogelijkheid een toevoeging aan te vragen en op de (financiële) gevolgen die zijn verbonden aan de beslissing om af te zien van een dergelijke aanvraag.
3.10 Het hof is (nog) niet ervan overtuigd dat Kantoor [advocatenkantoor] (door middel van getuigenbewijs) heeft bewezen dat zij [A] – zoals zij stelt – in juli 2003 uitdrukkelijk heeft gewezen op de mogelijkheid van een toevoeging en dat [A] daarmee uitdrukkelijk heeft ingestemd in de wetenschap wat de (financiële) gevolgen voor hem zouden zijn. De verklaringen van [vennoot i] en [vennoot ii] zijn op dat punt niet voldoende specifiek. In het bijzonder blijkt daaruit niet dat [A] afdoende is gewaarschuwd voor de gevolgen van zijn beslissing om af te zien van een toevoeging.
3.11 Wat betreft de declaraties van € 359,98 (13 augustus 2003) en € 615,23 (14 oktober) 2003 merkt het hof nog het volgende op. Deze declaraties zijn niet voldaan door [A] zelf, maar door Aristalingua. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet direct in te zien waarom [A] aanspraak erop zou kunnen maken dat de desbetreffende bedragen aan hem worden terugbetaald.
3.12 De grieven 1 en 2 in het incidenteel appel hebben betrekking op de declaratie van 4 november 2003. Volgens Kantoor [advocatenkantoor] zijn partijen begin oktober 2003 overeengekomen dat slechts de werkzaamheden die zouden worden verricht na het verlenen van de toevoeging onder de toevoeging zouden vallen. Die afspraak is neergelegd in een brief van 23 oktober 2003 en in een brief van 10 november 2003. [A] heeft destijds niet geprotesteerd tegen die brieven, zodat mag worden aangenomen dat deze met die afspraak instemde, aldus Kantoor [advocatenkantoor].
3.13 [A] wijst van zijn kant onder meer erop dat de kosten van rechtsbijstand vanaf vier weken voor indiening van de aanvraag (op 24 oktober 2003) onder de toevoeging (zouden kunnen) vallen, maar dat hij destijds niet bekend was met die regeling. Voorts wijst hij erop dat in de brieven wordt gesproken van “verlening” van een toevoeging zonder te specificeren wat daarmee werd bedoeld. [A] is van mening dat hij heeft mogen begrijpen dat daarmee werd bedoeld dat alle werkzaamheden die onder de toevoeging gedekt zouden kunnen worden, hem niet meer op basis van het uurtarief in rekening zouden worden gebracht.
3.14 Het hof overweegt als volgt. Het is niet gebleken dat [A] destijds bezwaar heeft gemaakt tegen de door Kantoor [advocatenkantoor] gestelde afspraak dat de werkzaamheden die zouden worden verricht na het verlenen van de toevoeging onder de toevoeging zouden vallen. Dit betekent evenwel nog niet zonder meer dat Kantoor [advocatenkantoor] succes heeft met haar grieven. Het is het hof namelijk niet duidelijk geworden of [A] begin oktober 2003 ook voldoende is geïnformeerd over de (eventuele) mogelijkheid om werkzaamheden die voor het verlenen van de toevoeging zijn verricht onder de toevoeging te laten vallen, hetgeen gelet op artikel 24 lid 1 van de gedragsregels wel op de weg van Kantoor [advocatenkantoor] had gelegen.
3.15 Gelet op hetgeen onder 3.10, 3.11 en 3.14 is overwogen, acht het hof het geraden een comparitie van partijen te gelasten. Tijdens deze comparitie kunnen partijen nadere inlichtingen over deze zaak verstrekken en zal worden besproken op welke wijze eventueel (aanvullend) bewijs zal kunnen worden geleverd. Voorts zal de comparitie worden benut om een schikking te beproeven.
3.16 Wat betreft de overige grieven overweegt het hof nog het volgende.
3.17 Met grief II in het principaal appel voert [A] aan dat hij reeds op 1 oktober 2009 met Kantoor [advocatenkantoor] de afspraak heeft gemaakt dat deze hun werkzaamheden op basis van toevoeging zouden voortzetten. De kantonrechter heeft ten onrechte aangenomen dat dat pas op 9 oktober 2003 was. [A] zou dus slechts behoeven te betalen voor de werkzaamheden die vóór 1 oktober 2003 zijn verricht.
3.18 Het hof is van oordeel dat Kantoor [advocatenkantoor] deze stellingen onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Dit geldt te meer nu in de inleidende dagvaarding (onder nr. 10) is vermeld dat [A] op 1 oktober 2003 een verklaring omtrent inkomen en vermogen heeft ingediend. Grief II in het principaal appel slaagt derhalve. Overigens heeft [A] bij deze grief slechts belang in het geval de grieven I en II in het incidenteel appel falen.
3.19 Ook grief IV in het principaal appel slaagt. Mede gelet op de door [A] overgelegde productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, heeft Kantoor [advocatenkantoor] niet voldoende gemotiveerd betwist dat zij ten behoeve van [A] een bedrag van € 390,39 heeft ontvangen zonder dat aan [A] door te betalen.
3.20 Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.
4. Beslissing
Het hof:
gelast partijen (in persoon), vergezeld van hun raadslieden, tot het hiervoor omschreven doel te verschijnen ten overstaan van mr. C.A. Joustra, daartoe als raadsheer-commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, Prinsengracht 436 te Amsterdam, op donderdag 25 februari 2010 om 9.30 uur;
verzoekt partijen, voorzover zij zich ter comparitie willen bedienen van nog niet in deze procedure overgelegde schriftelijke stukken, deze uiterlijk veertien dagen voor de comparitiedatum toe te zenden aan genoemde raadsheer-commissaris, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan de wederpartij;
bepaalt dat, indien (één van) betrokkenen op die datum is verhinderd, de advocaat van [A] op de rol van dinsdag 19 januari 2010 schriftelijk dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen, onder overlegging van de verhinderdata van alle betrokkenen in de maanden maart, april en mei 2010;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, C.A. Joustra en E.J.H. Schrage en in het openbaar uitgesproken op 22 december januari 2010 door de rolraadsheer.