ECLI:NL:GHAMS:2009:BP1881

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.039.457/01 SKG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over rechtsgeldigheid beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter te Amsterdam. De kantonrechter had op 7 juli 2009 geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde] niet rechtsgeldig was beëindigd. [Appellante] was het niet eens met dit oordeel en heeft op 21 juli 2009 hoger beroep ingesteld, waarbij zij tevens verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. In het incident dat volgde, heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd tegen de incidentele vordering van [appellante]. De kern van het geschil betreft de rechtsgeldigheid van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de vraag of de kantonrechter een misslag heeft begaan in zijn oordeel.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [appellante] onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid door [geïntimeerde] bij de uitvoering van het vonnis. Het hof oordeelt dat de kantonrechter de argumenten van [appellante] met betrekking tot de proeftijd en het ontslag op staande voet voldoende heeft behandeld. Bovendien heeft [appellante] in eerste aanleg geen beroep gedaan op een rechtsgeldig ontslag op staande voet, waardoor de kantonrechter hier niet op hoefde in te gaan. Het hof heeft de incidentele vordering van [appellante] afgewezen en het oordeel over de proceskosten aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.

De hoofdzaak is verwezen naar de rolzitting van 22 december 2009 voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde]. Het hof houdt verdere beslissingen aan tot dat moment.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[appellante],
gevestigd te [plaats],
APPELLANTE IN DE HOOFDZAAK, EISERES IN HET INCIDENT,
advocaat: mr. J.G.M. Hovius te Zwolle,
t e g e n
[geïntimeerde],
wonend te [ plaats ],
GEÏNTIMEERDE IN DE HOOFDZAAK, VERWEERSTER IN HET INCIDENT,
advocaat: mr. J.H.W. van der Lee te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna (ook) [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
Bij dagvaarding van 21 juli 2009, welke de grieven bevat, is [appellante] in hoger beroep gekomen van een vonnis in kort geding van de kantonrechter te Amsterdam van 7 juli 2009 in deze zaak onder zaaknummer 582/09 gewezen tussen haar als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties. Bij de appeldagvaarding heeft [appellante] voorts incidenteel gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep zal schorsen. [appellante] heeft vervolgens overeenkomstig de appeldagvaarding geconcludeerd.
[Geïntimeerde] heeft geantwoord in het incident en geconcludeerd dat het hof de incidentele vordering zal afwijzen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het incident.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
2. Beoordeling in het incident
2.1 Tussen partijen is in geschil of de arbeidsovereenkomst tussen [appellante] als werkgeefster en [geïntimeerde] als werkneemster rechtsgeldig is beëindigd. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat dit niet het geval was en heeft [appellante] onder meer veroordeeld tot betaling van a) € 1.413,47 bruto wegens loon over de maand mei 2009 en vakantiebijslag, b) € 1.932,- bruto wegens loon over de maand juni 2009, c) € 700,- wegens wettelijke verhoging, d) de wettelijke rente over sub a tot en met c telkens vanaf de datum van opeisbaarheid tot de voldoening en e) € 1.932,- bruto wegens loon over de maand juli 2009 en voor iedere navolgende maand, telkens wanneer dit opeisbaar is, totdat de tussen [appellante] en [geïntimeerde] bestaande arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn geëindigd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2 [Appellante] heeft incidenteel gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zal worden geschorst. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het vonnis van de kantonrechter een ernstige misslag bevat aangezien de kantonrechter de argumenten van [appellante] over de rechtsgeldigheid van de overeengekomen proeftijd en de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet niet in zijn beoordeling heeft betrokken. Daarnaast heeft [appellante] naar voren gebracht dat er aan de zijde van [geïntimeerde] sprake is van een restitutierisico omdat zij over onvoldoende financiële middelen beschikt.
2.3 [Geïntimeerde] heeft de stellingen van [appellante] - met name de stelling dat er sprake is van een misslag in het vonnis waarvan beroep - gemotiveerd betwist. Zij heeft aangevoerd dat uit de stukken blijkt dat [appellante] zich in eerste aanleg niet heeft beroepen op een rechtsgeldig verleend ontslag op staande voet en voorts dat indien [appellante] alsnog dit verweer wenst te voeren, zij dat in de hoofdzaak moet doen en niet in het incident. Verder is in het vonnis het beroep van [appellante] op de proeftijd voldoende gemotiveerd verworpen en heeft [appellante] op dit punt geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd. [Geïntimeerde] betoogt ten slotte dat het restitutierisico niet bij de beoordeling van het incident kan worden betrokken en dat [appellante] haar stelling terzake bovendien niet nader heeft toegelicht.
2.4. Uitgangspunt is dat [geïntimeerde] in beginsel gerechtigd is het bestreden vonnis, nu dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, ten uitvoer te leggen. Voor een uitzondering is slechts plaats als zou moeten worden aangenomen dat [geïntimeerde] misbruik maakt van haar bevoegdheid het vonnis te executeren. Hiervan kan sprake zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of een feitelijke misslag berust of indien op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [appellante] een noodtoestand zal ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Daarbij behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.5 Het hof is van oordeel dat [appellante] in het licht van de hiervoor weergegeven criteria onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat [geïntimeerde] misbruik van bevoegdheid maakt indien zij overgaat tot executie van het vonnis. [Appellante] klaagt ten onrechte dat de kantonrechter de beide grondslagen van zijn verweer niet heeft beoordeeld. In het vonnis wordt ingegaan op de stellingen van partijen aangaande de proeftijd. Niet kan worden geconstateerd dat het oordeel daaromtrent klaarblijkelijk berust op een misslag. Voorts geldt dat [appellante] de stelling dat sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet in eerste aanleg niet heeft ingenomen, zodat de kantonrechter daaraan dan ook geen overwegingen heeft gewijd noch had behoeven te wijden. Aan de enkele stelling van [appellante] dat er aan de zijde van [geïntimeerde] sprake is van een restitutierisico kan ten slotte geen relevante laat staan doorslaggevende betekenis worden toegekend. Ook voor het overige is door [appellante] niet voldoende gesteld om te komen tot het oordeel dat er aan haar zijde sprake is van een noodtoestand.
2.6 Het oordeel over de proceskosten zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.7 De hoofdzaak zal voor het nemen van een memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] worden verwezen naar de hierna te noemen rolzitting.
3. Beslissing
Het hof:
in het incident:
wijst de incidentele vordering van [appellante] af;
reserveert het oordeel over de proceskosten tot het (eind)arrest in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 22 december 2009 voor het nemen van een memorie van antwoord in de hoofdzaak door [geïntimeerde];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.G. Wiewel, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en M.M.M. Tillema en in het openbaar op 24 november 2009 uitgesproken door de rolraadsheer.