ECLI:NL:GHAMS:2009:BR2204

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/00406
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag loonbelasting en boetebeschikking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag in de loonbelasting en een boetebeschikking die door de inspecteur van de Belastingdienst aan de belanghebbende is opgelegd. De inspecteur had op 25 augustus 2005 een naheffingsaanslag van € 66.226 opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004, samen met een boete van € 33.113. Na bezwaar van de belanghebbende handhaafde de inspecteur de aanslag en de boete. De rechtbank Haarlem verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond op 7 juni 2007. Hierop heeft de gemachtigde van de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.

Tijdens de zitting op 29 oktober 2008 werd er een compromis voorgesteld door het Hof, waarbij partijen overeenkwamen dat de enkelvoudige belasting € 16.236 zou bedragen en dat de heffingsrente conform de wettelijke regels zou worden berekend. De boete werd in beginsel vastgesteld op 50% van de enkelvoudige belasting, maar werd verlaagd tot € 5.000 vanwege de draagkracht van de belanghebbende. Daarnaast werd de boete nog eens met 5% verminderd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, waardoor de uiteindelijke boete op € 4.750 kwam te liggen.

Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond. De naheffingsaanslag werd verminderd tot € 16.236 en de boete tot € 4.750. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 1.932 en moest het betaalde griffierecht van in totaal € 144 aan de belanghebbende worden vergoed. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
23 juli 2009
Kenmerk 07/00406
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X,
wonende te Y,
belanghebbende,
gemachtigde mr. B (Advocatenkantoor B advocaten en procureurs te Y),
tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 06/5398 van de rechtbank Haarlem van 7 juni 2007 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 25 augustus 2005 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: loonheffing) opgelegd van € 66.226. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking een boete opgelegd van € 33.113.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 28 maart 2006, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Bij uitspraak van 7 juni 2007, verzonden op 8 juni 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft (de gemachtigde van) belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 11 juli 2007, bij het Hof ingekomen op 12 juli 2007.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2008. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift bij brief van 18 november 2008 aan partijen is gezonden.
Naar aanleiding van de zitting heeft het Hof bij genoemde brief van 18 november 2008 vragen gesteld aan de inspecteur. Op 26 februari 2009 is van de inspecteur een schriftelijke reactie ontvangen. De gemachtigde van belanghebbende heeft daarop op 11 mei 2009 gereageerd. Partijen hebben over en weer afschriften van elkaars brieven ontvangen.
Op 8 juli 2009 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Overwegingen
2.1. In hoger beroep is tussen partijen in geschil of de naheffingsaanslag en de boetebeschik-king terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
2.2. Hetgeen partijen ter zitting op voorstel van het Hof zijn overeengekomen, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van de nadere zitting, houdt kort gezegd in dat de enkelvoudige belasting € 16.236 dient te bedragen, dat heffingsrente in rekening zal worden gebracht volgens de wettelijke regels en dat het vaststellen van de boete aan het Hof wordt overgelaten.
2.3. Gelet op de aan het compromisvoorstel van het Hof ten grondslag liggende overwegingen, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van de nadere zitting, acht het Hof een boete van 50% van de enkelvoudige belasting, ofwel € 8.118, in beginsel passend en geboden.
Belanghebbende heeft evenwel gemotiveerd gesteld dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de naheffingsaanslag en de boete te betalen. Het Hof ziet hierin aanleiding de boete te verlagen tot € 5.000.
In verband met de overschrijding van de redelijke termijn, welke in dit geval minder dan 6 maanden bedraagt, wordt de boete overeenkomstig de door het Hof recentelijk geformuleerde uitgangspunten (zie de uitspraak van 2 juli 2009, nr. 04/03329, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: BJ1298) met 5% ofwel € 250 verminderd tot € 4.750.
2.4. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Het Hof zal de uitspraak van de inspecteur vernietigen en de naheffingsaanslag verminderen tot € 16.236 en de boete tot € 4.750.
2.5. Belanghebbende heeft recht op vergoeding van het griffierecht in beide instanties en op vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt de vergoeding gesteld op € 966 [2 procespunten (beroepschrift en zitting) x 1,5 (gewicht van de zaak) x € 322] in beroep en eveneens € 966 [2 procespunten (beroepschrift, schriftelijke inlichtingen en nadere zitting) x 1,5 (gewicht van de zaak) x € 322] in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand. In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding € 1.932.
3. Beslissing
Het Hof
vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
vernietigt de uitspraken van de inspecteur;
vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 16.236;
vermindert de boete tot € 4.750;
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.932;
gelast de inspecteur het betaalde griffierecht van € 38 (beroep bij de rechtbank) en € 106 (hoger beroep), in totaal € 144, aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mrs. J. den Boer, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en E.F. Faase, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J.H.M. Milder-Wolbers als griffier. De beslissing is op 23 juli 2009 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.