De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, waarbij zij, voor zover hier van belang, heeft overwogen:
“Vervoerskosten
4.8. Ingevolge artikel 6.16, eerste lid aanhef en onderdeel a van de Wet IB 2001, zijn buitengewone uitgaven onder meer de uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling van de belastingplichtige. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdelen a, van de wet IB 2001, worden als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer. Gelet op het bepaalde in artikel 6.1 van de Wet IB 2001 is om als persoonsgebonden aftrekpost in aanmerking te worden genomen vereist dat deze uitgaven op de belastingplichtige drukken.
4.9. Met betrekking tot de vervoerskosten overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van eiseres (Hof: belanghebbende) ligt om de aanwezigheid en de hoogte van de vervoerskosten aannemelijk te maken. Bij vervoerskosten wegens ziekte maakt de rechtbank onderscheid tussen de kosten van vervoer in verband met raadpleging van een arts en andere hulpverleners (hierna: vervoerskosten) en de kosten van vervoer in verband met leefkilometers (hierna: extra vervoerskosten).
4.10. De kosten van het gebruik van een auto door een zieke of invalide voor het ondergaan van een medische behandeling, voor het bezoek aan een arts, fysiotherapeut of andere hulpverleners zijn volledig aftrekbaar. De rechtbank stelt voorop dat de wetgever heeft bepaald dat de werkelijk gemaakte kosten voor autogebruik voor vergoeding in aanmerking komen. Dit heeft tot gevolg dat de door eiseres gestelde kosten van € 0,614 per kilometer die ze heeft overgenomen uit de ANWB-lijst niet kunnen worden gehanteerd.
4.11. Tussen partijen is niet in geschil dat de werkelijk gemaakte kosten bestaan uit de volgende kosten:
a. brandstofkosten € 4.350
b. wegenbelasting € 424
c. garagekosten € 2.012
d. verzekeringskosten € 756
Met betrekking tot vaststelling van de werkelijke kosten is tussen partijen alleen de hoogte van de afschrijving in geschil. Met betrekking tot deze afschrijving stelt eiseres zich op het standpunt dat deze € 9.443 bedraagt en geeft hiervoor de volgende berekening:
- op 3 februari 2000 is de auto gekocht voor € 35.440 (km stand 0)
- op 1 februari 2005 is de auto ingeruild voor € 14.000 (km stand 102.000)
- de afschrijving bedraagt derhalve in totaal € 21.440.
- € 21.440 : 102.000 = € 0.21 per km
- gereden kilometers in 2003 : 44.966
- afschrijving in 2003: 44.966 x € 0.21 = € 9.442,86 (afgerond € 9.443)
4.12. Verweerder (Hof: de inspecteur) stelt zich op het standpunt dat de afschrijving op € 4.306 dient te worden gesteld. Verweerder heeft een berekening gemaakt aan de hand van de gegevens van het CBS/Nibud, waarbij rekening is gehouden met de leeftijd van de auto en is uitgegaan van 16.000 gereden kilometers. Het is een feit van algemene bekendheid dat naast de ouderdom van de auto ook het aantal gereden kilometers van invloed is op de waarde van een auto en derhalve op de afschrijving. De berekening van verweerder kan derhalve niet onverkort worden gevolgd nu deze uitgaat van een gemiddelde afschrijving bij een kilometrage van 16.000 kilometer per jaar, terwijl niet in geschil is dat met de auto van eiseres in 2003 44.966 kilometer is gereden. Nu bekend is wanneer en voor welke prijs de auto is gekocht en is ingeruild en eiseres in haar berekening van de afschrijving wel rekening houdt met het hoge aantal gereden kilometers in 2003 zal de rechtbank de berekening van eiseres volgen en de afschrijving vaststellen op € 9.443.
4.13. Uit het hiervoor overwogene volgt dan dat de werkelijke kosten in totaal € 16.985 (€ 4.350 + € 424 + € 2.012 + € 756 + € 9.443) bedragen en per gereden kilometer € 0,38 (€ 16.985 : 44.966). Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in 2003 1.304 km heeft gereden wegens bezoek aan een arts en/of andere hulpverleners. Eiseres heeft derhalve recht op een aftrek vervoerskosten van 1.304 x € 0,38 = € 496. Verweerder heeft echter al een bedrag van € 392 aan aftrek vervoerskosten geaccepteerd. Dit heeft derhalve tot gevolg dat eiseres nog recht heeft op een aftrek vervoerskosten van € 104.
4.14. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het feit dat eiseres voor het jaar 2004
€ 0,70 per kilometer voor vervoerskosten heeft kunnen aftrekken voor het jaar 2003 geen aanleiding geeft tot het toestaan van een hogere aftrek per kilometer dan € 0,38. Door eiseres is aangegeven dat ze in 2003 uitzonderlijk veel kilometers heeft gereden. Dit heeft logischerwijs dan ook tot gevolg dat de autokosten, die gedeeltelijk bestaan uit constante kosten, per kilometer substantieel lager zijn dan in 2004.
Extra vervoerskosten
4.15. Wat betreft de leefkilometers overweegt de rechtbank als volgt. Voor de beantwoording van de vraag of en in hoeverre de kosten van een in verband met ziekte of invaliditeit gehouden auto die niet zijn aan te merken als kosten van vervoer in rechtstreeks verband met het verkrijgen van genees-, heel- of verloskundige hulp, of als kosten ter zake van regelmatig ziekenbezoek, kunnen worden gerangschikt onder de buitengewone uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit als bedoeld in artikel 6.16, aanhef en onderdeel a en artikel 6.17, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001, moet worden bepaald of en in hoeverre de in een kalenderjaar door de zieke of gehandicapte gemaakte autokosten overtreffen hetgeen behoort tot het normale bestedingspatroon van personen die niet ziek of invalide zijn, doch overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft, in een gelijke positie verkeren als de betrokkene (vgl. HR 15 december 1999, nr. 35.157, BNB 2000/61).
4.16. Om te berekenen of eiseres in aanmerking komt voor aftrek moet derhalve eerst worden vastgesteld wat het normale bestedingspatroon ten aanzien van een auto is van een niet ziek persoon die in dezelfde inkomens- en vermogenspositie en gezinsomstandigheden verkeert als eiseres. Door verweerder is een berekening van de autokosten overgelegd op grond van de cijfers van het CBS/Nibud. Hieruit blijkt dat een persoon die niet ziek is, maar in dezelfde inkomens- en vermogenspositie en gezinsomstandigheden verkeert als eiseres in 2003 € 7.279 aan autokosten heeft besteed. Nu eiseres, op wie in deze de bewijslast rust, niet heeft gesteld dat dit een ander bedrag zou moeten zijn, gaat de rechtbank daarvan uit. De rechtbank heeft in overweging 4.13. vastgesteld dat eiseres in 2003 € 16.985 heeft besteed aan autokosten. Hieruit volgt dat de door eiseres gemaakte kosten hetgeen behoort tot het normale bestedingspatroon van een persoon, die niet ziek of invalide is, overtreffen met een bedrag van € 9.706 (€ 16.985 - € 7.279). Dit bedrag omvat € 6.508 aan reiskosten in verband met opname in het B-ziekenhuis en € 496 vervoerskosten. De extra vervoerskosten dienen derhalve vastgesteld te worden op een bedrag van € 2.702 (€ 9.706 - € 6.508 - € 496).
4.17. Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en het belastbaar inkomen uit werk en woning te worden vastgesteld op € 29.227 (€ 32.033 - € 104 - € 2.702).”