ECLI:NL:GHAMS:2010:BM1256

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-002448-09
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen in de Banksia-zaak

In deze zaak, die betrekking heeft op de invoer van cocaïne, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, die in uitleveringsdetentie in Suriname verbleef, was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van bijna 17 kilo cocaïne in Nederland, alsook van voorbereidingshandelingen voor deze invoer. De tenlastelegging omvatte verschillende feiten die zich afspeelden in de periode van 1 juli 2006 tot en met 21 maart 2007, waarbij de verdachte samen met anderen handelingen verrichtte die in strijd zijn met de Opiumwet. Tijdens de regiezitting op 9 december 2009 heeft de verdachte overwogen om het hoger beroep in te trekken, maar dit is pas op 5 maart 2010 daadwerkelijk gebeurd. Het hof heeft geoordeeld dat de intrekking van het hoger beroep niet leidt tot niet-ontvankelijkheid, omdat er nog geen inhoudelijk onderzoek had plaatsgevonden. Het hof heeft de verzochte niet-ontvankelijkverklaring afgewezen en het hoger beroep van de verdachte in behandeling genomen. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar en 6 maanden, waarbij het hof de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de grootschalige cocaïnehandel in overweging nam. Het hof benadrukte dat de verdachte een sturende rol had vervuld en dat zijn handelen ernstige gevolgen had voor de gezondheid van anderen en de maatschappij.

Uitspraak

parketnummer: 23-002448-09
datum uitspraak: 2 april 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 20 april 2009 in de strafzaak onder het parketnummer 15/700330-08 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1974],
thans verblijvende in uitleveringsdetentie in Suriname.
Omvang en ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is, blijkens de akte van hoger beroep, beperkt tot het vonnis waarvan beroep voor zover dit de onder parketnummer 15/700330-08 ten laste gelegde feiten betreft en strekt zich derhalve, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 407, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv), niet uit tot dit vonnis voor zover dit de onder parketnummer 15/971010-08 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten betreft.
De verdachte is in de eerste aanleg ten aanzien van de onder parketnummer 15/700330-08 onder 2, 4, 5 en 7 ten laste gelegde feiten vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. Het hoger beroep van de verdachte is, blijkens de akte van hoger beroep, onbeperkt ingesteld en strekt zich derhalve mede uit tot deze feiten. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv kan de verdachte niet worden ontvangen in het hoger beroep ten aanzien van deze feiten.
De officier van justitie heeft geen hoger beroep tegen het voornoemde vonnis ingesteld.
Aan de orde zijn derhalve in hoger beroep (hooguit) nog de onder parketnummer 15/700330-08 onder 1, 3 en 6 ten laste gelegde feiten. Door de raadsman en de advocaat-generaal is niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep verzocht, respectievelijk gevorderd, ook ten aanzien van deze drie feiten. Bij de beoordeling van dit verzoek en deze vordering strekt de gang van zaken, zoals hierna beschreven, tot uitgangspunt.
Gang van zaken
In hoger beroep is de zaak ?pro forma? behandeld op de terechtzittingen van 27 juli en 5 oktober 2009 en van 24 februari 2010, heeft een ?regie?-behandeling plaatsgevonden op de terechtzitting van 9 december 2009 (hierna: regiezitting) en heeft de verdere behandeling plaatsgevonden op de terechtzittingen van 15, 19 en 24 maart 2010.
Bij gelegenheid van de regiezitting op 9 december 2009 heeft de verdachte, conform de op 11 mei 2009 ingediende schriftuur houdende grieven, mondeling als bezwaren tegen het vonnis opgegeven, kort gezegd, dat hij ten aanzien van alle drie de onder parketnummer 15/700330-08 onder 1, 3 en 6 ten laste gelegde feiten ten onrechte is veroordeeld. Van de kant van de verdachte is toen geen verzoek gedaan tot het oproepen van getuigen of het doen van ander nader onderzoek. De raadsman die hem toen bijstond, mr. Krans, heeft bij die gelegenheid medegedeeld dat de verdachte zich toen erover beraadde of hij het hoger beroep eventueel zou intrekken. Voorts is toen aan de verdachte en de raadsman als tijdstippen, bedoeld in artikel 319, eerste lid, Sv, aangezegd 15, 17, 19 en 22 maart 2010, telkens te 9.00 uur. Gelijktijdig, niet gevoegd, is op 9 december 2009 ook een regiezitting gehouden in de andere ?Banksia?-zaken, waarbij nog vijf andere verdachten betrokken waren.
Op 22 februari 2010 heeft de griffier van het hof - in het kader van de planning van het verloop van de behandeling ter terechtzitting van de ?Banksia?-zaken op voornoemde vier dagen in maart 2010 - telefonisch contact gehad met een medewerkster van mr. Krans. Die medewerkster heeft daarvan een notitie gemaakt die inhoudt: ?Betreft [verdachte]. Ze wil weten of je het ingestelde appel nog zal intrekken ivm. de planning v. zittingen/ te horen getuigen etc. Terugbelverzoek.?. De inhoud van deze notitie is door (toedoen van) die medewerkster op 22 februari 2010 aan mr. Krans medegedeeld.
Op 5 maart 2010 is, blijkens de desbetreffende akte, op de griffie van de rechtbank Haarlem namens de verdachte een verklaring afgelegd, houdende intrekking van het onderhavige hoger beroep.
In verband daarmee is ? in elk geval v??r de terechtzitting van 15 maart 2010 ? van de kant van de advocaat-generaal aan de raadsman medegedeeld dat zij ter zitting zou concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf. Dat standpunt van de advocaat-generaal is niet aan het hof kenbaar gemaakt v??r de terechtzitting van 15 maart 2010.
Op 8 maart 2010 heeft de griffier van het hof telefonisch contact gehad met een medewerkster van de raadsman en aan deze het schema voor de behandeling ter terechtzitting van de ?Banksia?-zaken op voornoemde vier dagen medegedeeld (volgens welk schema de behandeling van het dossier en de ondervraging van de verdachten op 15 maart, het requisitoir in alle zaken op 17 maart, de pleidooien en verdere afhandeling in de zaken tegen enkelen van de verdachten eveneens op 17 maart en de pleidooien en verdere afhandeling in de zaken tegen de overige verdachten ? onder wie de onderhavige verdachte ? op vrijdag 19 maart zouden plaatsvinden en 22 maart als reservedag zou gelden).
Ter terechtzitting van 15 maart 2010 is een kantoorgenoot van de raadsman, mr. Rombouts, verschenen, die op zijn verzoek aanstonds het woord heeft gekregen en het hof heeft verzocht het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, nu de verdachte het heeft ingetrokken. Daarop heeft ook de advocaat-generaal gevorderd dat het beroep niet ontvankelijk zou worden verklaard, nu de verdachte het heeft ingetrokken, het openbaar ministerie geen hoger beroep heeft ingesteld en geen belang zag dat door voortgezette behandeling van het hoger beroep zou worden gediend.
Het hof heeft toen beslist dat op dit verzoek en die vordering niet zonder verder onderzoek van de zaak ter terechtzitting zou worden beslist omdat het hof in dit stadium niet wilde uitsluiten dat het tot andere beslissingen zou komen dan in het vonnis neergelegd.
Ter terechtzitting van 19 maart 2010 heeft de raadsman andermaal het hof verzocht het beroep niet ontvankelijk te verklaren, nu mede op de grond dat de verdachte erop heeft vertrouwd dat dit zonder verder onderzoek van de zaak zou gebeuren. Volgens de raadsman heeft de verdachte daarop mogen vertrouwen, ten eerste omdat het volgens de raadsman vaste jurisprudentie is dat dit gebeurt wanneer in de eerste aanleg straf is opgelegd conform de eis van de officier van justitie, alleen de verdachte in hoger beroep is gekomen en de verdachte het beroep heeft ingetrokken voordat de zaak ter terechtzitting in hoger beroep is onderzocht. De verdachte heeft daar volgens de raadsman op mogen vertrouwen, ten tweede omdat de toenmalige raadsman op 22 februari 2010, uit de hierboven weergegeven inhoud van de notitie van het telefoongesprek op die dag, heeft afgeleid en ook mogen afleiden dat het hof het beroep zonder verder onderzoek van de zaak niet ontvankelijk zou verklaren, waaraan hetgeen na 22 februari 2010 is voorgevallen, niet meer kon afdoen. In antwoord op dit betoog van de raadsman heeft de advocaat-generaal verklaard dat zij ermee volstond te verklaren dat zij nog steeds van mening was dat het appel niet ontvankelijk moest worden verklaard.
Het hof heeft toen beslist dat op het andermaal gedane verzoek niet terstond maar pas na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting, bij arrest, zou worden beslist. Op dezelfde terechtzitting heeft vervolgens het onderzoek van de zaak plaatsgevonden, waarbij de advocaat-generaal haar requisitoir heeft gehouden.
Ter terechtzitting van 24 maart 2010 heeft de raadsman het verzoek herhaald, heeft de advocaat-generaal verklaard bij haar eerder geuite mening te blijven en heeft het hof weer beslist dat pas bij arrest op het verzoek zou worden beslist. Op dezelfde terechtzitting is het onderzoek voortgezet, waarbij de raadsman de gelegenheid is geboden te antwoorden op het requisitoir en het laatst te spreken, waarna het onderzoek is gesloten.
Beoordeling van het verzoek en de vordering
Het hof overweegt en beslist als volgt.
De behandeling van het beroep, in de zin van artikel 453 Sv, is in de onderhavige zaak aangevangen toen de voorzitter de zaak in hoger beroep voor het eerst deed uitroepen, hetgeen is gebeurd op 27 juli 2009. Nu het appel eerst nadien, op 5 maart 2010, is ingetrokken, doet zich niet het geval voor dat in artikel 453 Sv is voorzien.
Evenwel, ook nadat de voorzitter de zaak in hoger beroep voor het eerst heeft doen uitroepen, kan onder omstandigheden betekenis toekomen aan intrekking van het hoger beroep, mits in hoger beroep ter terechtzitting nog geen enkel onderzoek van de zaak zelf is gedaan. Het hof wil aannemen dat in de onderhavige zaak op het tijdstip van de intrekking was voldaan aan het vereiste dat ter terechtzitting nog geen enkel onderzoek van de zaak zelf is gedaan. Weliswaar is op 9 december 2009 een ?regie?-zitting gehouden, bij welke gelegenheid de verdachte mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en onderzocht is of nadere instructie nodig was, maar dat hoeft in het onderhavige geval niet mee te brengen dat niet langer aan voormeld vereiste was voldaan.
Uit de intrekking valt, bij gebreke van enige aanwijzing voor een andere gevolgtrekking, af te leiden dat de verdachte geen belang meer had bij het onderzoek in hoger beroep. Zo een geval moet op ??n lijn worden gesteld met het geval waarin het door of namens de verdachte ingestelde hoger beroep v??r de aanvang van de behandeling daarvan is ingetrokken, echter alleen dan wanneer moet worden geoordeeld dat ook overigens geen belang van de strafvordering het onderzoek in hoger beroep vorderde.
Aan de laatstgenoemde voorwaarde is in het onderhavige geval niet voldaan. Gelet op de inhoud van het vonnis valt niet uit te sluiten dat het hof tot andere beslissingen zou komen dan de beslissingen die in het vonnis zijn neergelegd. Uit het hierna volgende zal blijken dat het hof inderdaad tot andere beslissingen komt.
Aan het hof is geen vaste jurisprudentie bekend die inhoudt dat het appel niet ontvankelijk wordt verklaard, alleen al wanneer in de eerste aanleg straf is opgelegd conform de eis van de officier van justitie, alleen de verdachte in hoger beroep is gekomen en de verdachte het beroep heeft ingetrokken nadat de zaak is uitgeroepen maar voordat de zaak ter terechtzitting in hoger beroep is onderzocht. In zulke gevallen behoort en pleegt immers ook te worden onderzocht of er ? als de verdachte geacht kan worden geen belang meer te hebben bij verder inhoudelijk onderzoek ? ook overigens geen belang van de strafvordering noopt tot zulk onderzoek. Het moge zo zijn dat in veel gevallen wordt geoordeeld dat een zodanig belang daartoe niet noopt, maar dat levert nog geen grond op voor een vertrouwen als door de raadsman genoemd.
Ook de hierboven weergegeven inhoud van de notitie van het telefoongesprek van 22 februari 2010 tussen de griffier en de medewerkster van de toenmalige raadsman levert geen goede grond op voor een dergelijk vertrouwen. De raadsman heeft kennelijk bedoeld te betogen dat het feit dat de griffier vroeg, in verband met de planning van het verloop van de zittingen, of het appel nog zou worden ingetrokken, impliceerde dat het hof ingeval van intrekking weinig tijd zou uittrekken voor de verdere behandeling van de zaak en dus het beroep zonder verder onderzoek van de zaak zou afdoen. Van een dergelijke implicatie kan echter geen sprake zijn. De raadsman doet de toenmalige raadsman tekort, die, evenmin als de huidige raadsman, redelijkerwijs gemeend kan hebben dat in deze vraagstelling besloten lag dat het hof het beroep zonder verder onderzoek van de zaak zou afdoen. Vooreerst kon het hof toen immers nog niet bekend zijn met het standpunt dat de advocaat-generaal op dit punt zou gaan innemen. Verder moet het de toenmalige raadsman duidelijk zijn geweest dat het antwoord op de vraag van de griffier (welke vraag een voor de hand liggend vervolg was op de mededeling bij de regiezitting van 9 december 2009 dat de verdachte zich toen erover beraadde of hij het hoger beroep eventueel zou intrekken) in zoverre van belang was voor een doelmatige planning van het verloop van de zittingen vanaf 15 maart 2010, dat het voor de hand lag dat de vraag welke consequentie aan een eventuele intrekking zou moeten worden verbonden, aan het begin van de behandeling van de zaak tegen de verdachte aan de orde zou moeten komen. Meer dan dat het hof er rekening mee wenste te houden dat deze vraag aldus aan de orde zou kunnen komen, kan de toenmalige raadsman op 22 februari 2010 niet in de vraagstelling van de griffier ge?mpliceerd hebben geacht. Hij moet hebben begrepen dat de griffier niet langs deze weg wilde of kon vooruitlopen op datgene wat het hof pas op de terechtzitting, naar aanleiding van het alsdan verhandelde, zou hebben te beslissen.
Op grond van het hierv??r overwogene wijst het hof de verzochte en gevorderde niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep ten aanzien van de onder parketnummer 15/700330-08 onder 1, 3 en 6 ten laste gelegde feiten af.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 26 februari 2009 en 6 april 2009 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 15, 19 en 24 maart 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlasteleggingen
Aan de verdachte is ten laste gelegd, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging - voor zover in hoger beroep aan de orde-, dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 16 augustus 2006, althans op ??n of meer tijdstip(pen) in de periode van 14 juli 2006 tot en met 16 augustus 2006 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Den Haag en/of Almere en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland en/of Bonaire en/of Cura?ao (althans op de Nederlandse Antillen) en/of Aruba en/of in Suriname, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ongeveer) 16849 gram, in elk geval een (handels)hoeveelheid, van een materiaal bevattende coca?ne, zijnde coca?ne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
1. subsidiar:
hij op ??n of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juli 2006 tot en met 16 augustus 2006 te Vlaardingen en/of Rotterdam en/of Den Haag en/of Tilburg, althans in Nederland en/of in Suriname en/of Brazili? tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (ongeveer) 16849 gram, althans 1000 gram, in elk geval ??n of meer (handels) hoeveelhe(i)d(en) coca?ne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende coca?ne, zijnde coca?ne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- ??n of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of ??n of meer ander(en) gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
hebbende verdachte en/of (??n of meer van) verdachtes mededader(s) meermalen althans eenmaal (telkens)
- ??n of meer (versluierde) telefoongesprekken gevoerd met betrekking tot het bereiden en/of bewerken en/of vervaardigen en/of verkopen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde (handels) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- ??n of meer ontmoetingen gehad met betrekking tot het bereiden en/of bewerken en/of vervaardigen en/of verkopen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde (handels) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- (een) geldbedrag(en) (laten) versturen en/of laten overmaken (onder meer ter financiering van voornoemde partij verdovende middelen) en/of
- contacten gelegd en/of onderhouden met personen die voornoemde verdovende middelen zouden kunnen (laten) leveren;
(Zaak Bonaire)
3.
hij op ??n of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juli 2006 tot en met 21 maart 2007 te Den Haag en/of Schiphol en/of Rotterdam althans in Nederland en/of Mexico en/of Belgi? en/of Suriname en/of Venezuela en/of Argentini? en/of Guyana en/of Bonaire, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ??n of meer (handels) hoeveelhe(i)d(en) coca?ne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende coca?ne, zijnde coca?ne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- ??n of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of ??n of meer ander(en) gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) meermalen althans
eenmaal (telkens)
- ??n of meer (versluierde) telefoongesprekken gevoerd met betrekking tot het bereiden en/of bewerken en/of vervaardigen en/of verkopen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde (handels) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- ??n of meer ontmoetingen gehad met betrekking tot het bereiden en/of bewerken en/of vervaardigen en/of verkopen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde (handels) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- personen benaderd en/of laten benaderen om voornoemde verdovende middelen, (verstopt in (een) vliegtuig(en)) te vervoeren en/of in te voeren in Nederland en/of
- (een) gesprek(ken) gevoerd omtrent (een) mogelijke smokkelmethode(s) en/of (een) mogelijke bergplaats(en) om de verdovende middelen in (een) vliegtuig(en) te verstoppen en/of
- foto's van de binnenkant van een vliegtuig (en/of kopi?en daarvan) gemaakt en/of laten maken en/of geregeld en/of voorhanden gehad
(Zaak 10a bergplaatsen)
6.
hij op ??n of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juli 2006 tot en met 31 december 2006 te Vlaardingen en/of Rotterdam en/of Den Haag en/of Tilburg, althans in Nederland en/of in Suriname en/of Brazili? tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ??n of meer (handels) hoeveelhe(i)d(en) coca?ne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende coca?ne, zijnde coca?ne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- ??n of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of ??n of meer ander(en) gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
hebbende verdachte en/of (??n of meer van) verdachtes mededader(s) meermalen
althans eenmaal (telkens)
- ??n of meer (versluierde) telefoongesprekken gevoerd met betrekking tot het bereiden en/of bewerken en/of vervaardigen en/of verkopen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde (handels) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- ??n of meer ontmoetingen gehad met betrekking tot het bereiden en/of bewerken en/of vervaardigen en/of verkopen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde (handels) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- voor zichzelf en/of ??n of meer medeverdachte(n) en/of [naam koerier1] en/of [naam koerier2], althans voor een of meer koerier(s), vliegtickets en hotels naar en/of in (onder meer) bovengenoemd(e) land(en) geregeld en/of betaald en/of
- contacten onderhouden met personen die voornoemde verdovende middelen zouden kunnen (laten) leveren en/of
- geld overgemaakt en/of laten overmaken ter financiering van het verblijf van [naam koerier1] en/of [naam koerier2], althans een of meer koerier(s), in (onder meer) bovengenoemde land(en) en/of
- een perso(o)n(en), te weten [naam koerier1] en/of [naam koerier2], benaderd en/of laten benaderen om voornoemde verdovende middelen verstopt in een koffer en/of verstopt in en/of aan het lichaam, te vervoeren en/of in te voeren in Nederland.
(Zaak 10a Koeriers - hoofdstuk B)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde -
hij op 16 augustus 2006, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 16849 gram van een materiaal bevattende coca?ne, zijnde coca?ne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde -
hij op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2006 tot en met 1 februari 2007 in Nederland en/of Suriname, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van ??n of meer handelshoeveelhe(i)d(en) coca?ne, zijnde coca?ne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- ??n of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en
- zich en ??n of meer ander(en) gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en
- voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
hebbende verdachte en (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- versluierende telefoongesprekken gevoerd met betrekking tot het vervoeren van voornoemde (handels)hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en
- ??n of meer ontmoetingen gehad met betrekking tot het vervoeren van voornoemde (handels)hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en
- personen benaderd en/of laten benaderen om voornoemde verdovende middelen, verstopt in een vliegtuig, te vervoeren en in te voeren in Nederland en
- gesprekken gevoerd omtrent (een) mogelijke smokkelmethode(s) en/of (een) mogelijke bergplaats(en) om de verdovende middelen in (een) vliegtuig(en) te verstoppen en
- foto?s van de binnenkant van een vliegtuig en/of kopie?n daarvan voorhanden gehad;
- ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde -
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2006 tot en met 31 december 2006 in Nederland en in Suriname en in Brazili? tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van ??n of meer (handels)hoeveelhe(i)d(en) coca?ne, zijnde coca?ne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en
- zich en/of ??n of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en
- gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
hebbende verdachte en/of (??n of meer van) verdachtes mededader(s)
- versluierende telefoongesprekken gevoerd met betrekking tot het vervoeren van voornoemde (handels) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en
- ??n of meer ontmoetingen gehad met betrekking tot het vervoeren van voornoemde (handels) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en
- personen, te weten [naam koerier1] en [naam koerier2], benaderd en laten benaderen om voornoemde verdovende middelen te vervoeren en in te voeren in Nederland en
- geld overgemaakt en/of laten overmaken ter financiering van het verblijf van [naam koerier1] en/of [naam koerier2] in Brazili?.
Hetgeen onder 1 primair, 3 en 6 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
- ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde -
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
- ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde -
Medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, zich of een ander gelegenheid of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, of voorwerpen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
- ten aanzien van het onder 6 bewezen verklaarde -
Medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, zich of een ander gelegenheid of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het onder 1 primair, 3 en 6 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 3 en 6 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van bijna 17 kilo coca?ne via cateringtrolleys in een vliegtuig. Coca?ne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in coca?ne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Daarnaast heeft verdachte zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het voorbereiden van de opzettelijke invoer van coca?ne via bergplaatsen in vliegtuigen alsmede het voorbereiden van de opzettelijke invoer van coca?ne door middel van twee koeriers, waarbij het feit dat de invoer door deze twee zich in Brazili? bevindende koeriers niet is voltooid, niet is te danken aan verdachte, doch slechts het gevolg is van buiten de wil van verdachte gelegen omstandigheden.
Verdachte heeft zich derhalve samen met anderen beziggehouden met in de Opiumwet strafbaar gestelde feiten en heeft daarbij enkel uit winstbejag gehandeld. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij een sturende rol heeft vervuld in deze grootschalige handel zonder zich te bekommeren om de veiligheid en de gezondheid van diegenen die de coca?ne feitelijk moesten vervoeren en dat hij zich evenmin iets gelegen heeft laten liggen aan de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van personen en de schadelijke maatschappelijke gevolgen van zijn handelwijze.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justiti?le Documentatie van 1 maart 2010 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Gelet op de ernst van de feiten, op de straffen die alleen al voor de opzettelijke invoer van een hoeveelheid van bijna 17 kilo coca?ne gewoonlijk opgelegd worden, en in aanmerking genomen dat het hier niet alleen het medeplegen van een dergelijk feit maar bovendien ook nog voorbereidingshandelingen gericht op invoer van coca?ne betreft, acht het hof, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Deze straf is zwaarder dan door de advocaat-generaal gevorderd, omdat die vordering onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ten aanzien van het onder 2, 4, 5 en 7 onder parketnummer 15/700330-08 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3 en 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 3 en 6 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde v??r de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Beveelt tevens dat op de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht de tijd welke de verdachte v??r de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest ingevolge een Nederlands uitleveringsverzoek in het buitenland in detentie heeft doorgebracht.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.A.J. Dun, mr. J.M.J. Chorus en mr. M.F.J.M. de Werd, in tegenwoordigheid van mr. B. van der Werf, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 april 2010.
[verdachte], R.R. /23-002448-09 - 12 -