parketnummer: 23-002120-08
datum uitspraak: 2 april 2010
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 3 april 2008 in de strafzaak onder parketnummer 15/971002-07 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1963],
adres: [adres], [woonplaats].
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Haarlem vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 12 en 20 maart 2008 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 15, 17 en 19 maart 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging - voorzover in hoger beroep nog aan de orde -, dat:
2.
hij op of omstreeks 17 mei 2007 te 's-Gravenhage om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ??n of meer (handels)hoeveelheden coca?ne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende coca?ne, zijnde coca?ne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en/of te bevorderen
- ??n of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of ??n of meer ander(en) gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
hebbende verdachte (onderdelen van) een coca?nepers (waarop sporen van coca?ne zijn aangetroffen) voorhanden gehad;
hij op of omstreeks 17 mei 2007 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 1 onder 3e gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie, te weten een (omgebouwd) start/alarmpistool (kaliber 8 mm) voorhanden heeft gehad;
hij in of omstreeks de periode van 15 februari 2006 tot en met 17 mei 2007 te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) (handels)hoeveelhe(i)d(en) coca?ne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende coca?ne, zijnde coca?ne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewijsconstructie komt.
De raadsman heeft betoogd dat het onder 2 ten laste gelegde feit niet bewezen is, omdat de pers niet van de verdachte was, de verdachte niet met de pers heeft gewerkt en een andere verdachte, [naam medeverdachte], zegt dat de pers van hem was. Dit betoog wordt verworpen. Aan de verdachte wordt niet verweten dat de pers van hem was en dat hij ermee heeft gewerkt, maar, voor zover thans van belang, dat hij onderdelen van de pers voorhanden heeft gehad. Dat de verdachte onderdelen van de pers voorhanden heeft gehad, volgt uit de bewijsmiddelen.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit betoogd dat het vreemd is dat de rechtbank in de zaak tegen de verdachte afgeluisterde telefoongesprekken voor het bewijs heeft gebruikt, maar dat in de zaak tegen een andere verdachte niet heeft gedaan. Aan dit betoog gaat het hof voorbij, nu er door de raadsman geen duidelijke gevolgtrekking aan verbonden wordt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde -
hij op 17 mei 2007 te 's-Gravenhage om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken of verwerken van (handels)hoeveelheden coca?ne, zijnde coca?ne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende verdachte onderdelen van een coca?nepers waarop sporen van coca?ne zijn aangetroffen, voorhanden gehad;
- ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde -
hij op 17 mei 2007 te 's-Gravenhage een wapen als bedoeld in artikel 1 onder 3o gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1o van de Wet wapens en munitie, te weten een (omgebouwd) start/alarmpistool ([type]), voorhanden heeft gehad;
- ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde -
hij in de periode van 12 maart 2006 tot en met 19 juli 2006 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad handelshoeveelheden coca?ne, zijnde coca?ne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen onder 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
- ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde -
Om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
- ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde -
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
- ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde -
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 372 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 372 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft een coca?nepers voorhanden gehad teneinde het opzettelijk bereiden, bewerken of verwerken van (handels)hoeveelheden coca?ne voor te bereiden en te bevorderen. Daarnaast heeft verdachte tezamen met een ander binnen een periode van ruim vier maanden enkele malen coca?ne voorhanden gehad.
Coca?ne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Het voorhanden hebben van de coca?nepers en het in vereniging gedurende langere tijd voorhanden hebben van coca?ne impliceert dat de coca?ne bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in coca?ne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De verdachte heeft zich niet bekommerd om deze verwerpelijke neveneffecten.
Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen. Dit feit behoort dan ook tot een categorie strafbare feiten, die een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaken.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justiti?le Documentatie van 1 maart 2010 is de verdachte eerder voor gewelds- en vermogensdelicten veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden, waarbij het hof heeft gelet op de inwerkingtreding, ingaande 1 juli 2008, van de nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich v??r het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde v??r de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.A.J. Dun, mr. J.M.J. Chorus en mr. M.F.J.M. de Werd, in tegenwoordigheid van mr. B. van der Werf, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 april 2010.
[verdachte] /23-002120-08 - 6 -