ECLI:NL:GHAMS:2010:BM7664

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106.011.243/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris over onzorgvuldig handelen bij executoriale verkoop

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Kamer van Toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen te Middelburg. De zaak betreft een klacht van twee appellanten, klager sub 1 en klaagster sub 2, tegen de notaris. Klager sub 1 werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht, omdat hij geen zelfstandig belang kon aanvoeren naast dat van klaagster sub 2. Klaagster sub 2 werd in een onderdeel van haar klacht, dat voor het eerst in hoger beroep werd ingediend, ook niet-ontvankelijk verklaard. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kamer voor het overige.

De klacht was ingediend naar aanleiding van de executoriale verkoop van een onroerende zaak, eigendom van klaagster sub 2. Klagers verweten de notaris onzorgvuldig te hebben gehandeld, onder andere door de executoriale verkoop ten onrechte te starten zonder te voldoen aan wettelijke voorschriften, en door correspondentie naar een onjuist adres te sturen. De notaris verweerde zich door te stellen dat hij alle mogelijke stappen had ondernomen om de B.V. op de hoogte te brengen van de verkoop en dat de klacht ongegrond was.

Het hof oordeelde dat de notaris niet onzorgvuldig had gehandeld en dat de klacht van klager sub 1 niet-ontvankelijk was. De beslissing van de kamer werd in zoverre vernietigd, maar voor het overige bekrachtigd. De uitspraak benadrukt het belang van het zelfstandig belang van klagers in tuchtrechtelijke procedures en de zorgvuldigheid die notarissen in hun handelen dienen te betrachten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 8 juni 2010 in de zaak onder nummer 106.011.243/01 NOT van:
1. [klager sub 1],
wonende te [plaatsnaam], [land],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[klaagster sub 2],
gevestigd te [plaatsnaam],
APPELLANTEN,
gemachtigde: mr. H.G.A.M. Spoormans,
tegen
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellanten - verder klagers, dan wel ieder afzonderlijk klager sub 1 respectievelijk klaagster sub 2 - hebben bij op 28 juni 2007 ter griffie ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Middelburg, verder de kamer, van 31 mei 2007, waarbij de klacht tegen geïntimeerde, - verder de notaris - ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 30 juli 2007 een verweerschrift – met bijlagen –ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van klagers is op 1 april 2010, onder overlegging van één productie, een verzoek om aanhouding ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 april 2010, alwaar zijn verschenen klagers, hun gemachtigde en de notaris. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van klagers aan de hand van een nadien aan het hof overgelegde pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De ontvankelijkheid van klagers
Uit het dossier leidt het hof af dat de klacht, zoals ingekomen bij de kamer op 29 januari 2007, is ingediend door klagers gezamenlijk. De kamer heeft kennelijk echter alleen klager sub 1 als zodanig aangemerkt en klaagster sub 2 ten onrechte niet als zodanig in de beslissing vermeld.
Het beroepschrift zoals ingekomen ter griffie van het hof is uitsluitend ingediend door klaagster sub 2.
Nu het hof krachtens artikel 107 lid 4 Wet op het notarisambt de zaak opnieuw in volle omvang moet behandelen, zal het hof, mede gelet op de gang van zaken op dit punt in eerste aanleg, appellanten beiden als klager aanmerken.
4. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Nu daartegen door geen der partijen bezwaren zijn aangevoerd gaat het hof ook daarvan uit.
5. Het standpunt van klagers
5.1. Klagers verwijten de notaris onzorgvuldig handelen bij de executoriale verkoop van de onroerende zaak gelegen aan [adres] te [plaatsnaam], eigendom van klaagster sub 2. Dit onzorgvuldig handelen zou hierin bestaan dat de notaris:
- de executoriale verkoop ten onrechte heeft aangevangen, terwijl niet was voldaan aan voorafgaande wettelijke voorschriften;
- de executoriale verkoop slechts heeft laten plaatsvinden om de kosten van eerder onrechtmatig gelegde beslagen te verhalen, nu er geen sprake was van achterstand in de betaling van opgelegde belastingaanslagen;
- correspondentie over de executoriale verkoop naar een onjuist adres van klaagster sub 2 heeft gezonden;
- in de aanzegging van de executie een verkeerd artikel heeft vermeld, te weten artikel 544 Rv in plaats van 514 Rv.
5.2. In hoger beroep brengt klaagster sub 2 naar voren dat de notaris ten onrechte een aan haar toekomend bedrag van € 40.000,- onder zich houdt.
6. Het standpunt van de notaris
6.1. In hoger beroep wijst de notaris er op dat de kamer uitspraak heeft gedaan in de zaak tussen klager sub 1 en de notaris, terwijl klaagster sub 2, een niet meer bestaande vennootschap, hoger beroep aantekent. Verder tekent hij aan dat het klachtonderdeel zoals weergegeven in 5.2. voor het eerst in hoger beroep is aangevoerd.
6.2. Voorts stelt de notaris dat de desbetreffende onroerende zaak eigendom was van klaagster sub 2 en dat klager sub 1, in aanmerking nemende dat klaagster sub 2 op 10 februari 2007 heeft opgehouden te bestaan, geen zelfstandig belang heeft bij de klacht.
6.3. Inhoudelijk verweert de notaris zich als volgt. Begin augustus 2006 verkreeg de notaris de opdracht om over te gaan tot de executoriale verkoop van eerdergenoemde onroerende zaak op grond van twee gelegde executoriale beslagen. Uit het kadaster bleek niet dat klaagster sub 2 had opgehouden te bestaan. Omdat de notaris naar aanleiding van een eerdere executieopdracht bekend was met het feit dat klaagster sub 2 moeilijk te bereiken was, heeft hij brieven zowel aangetekend als per gewone post verzonden naar drie hem bekende adressen van klaagster sub 2. Voorts stelt de notaris dat het feit dat de Kamer van Koophandel klaagster sub 2 heeft ontbonden op grond van artikel 2:19 a BW binnen de risicosfeer van klaagster sub 2 ligt, dan wel van klager sub 1. Gelet op de bijlagen bij de klacht heeft een van zijn brieven klagers bovendien wel bereikt. Waarom klagers niet eerder contact met hem hebben opgenomen, is de notaris een raadsel.
De notaris heeft gemotiveerd bestreden dat hij niet zou hebben voldaan aan de wettelijke voorschriften en erkent dat in de aanzegging van de executie abusievelijk een onjuist artikel is genoemd.
7. De beoordeling
7.1. Het hof zal allereerst ingaan op het formele verweer van de notaris. Met de notaris is het hof van oordeel dat klager sub 1 niet kan worden ontvangen in zijn klacht nu hij op geen enkele wijze heeft aangevoerd wat zijn belang bij deze klacht is naast het belang van klaagster sub 2. Klager sub 1 zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klacht en de beslissing van de kamer zal in zoverre worden vernietigd.
7.2. Ten aanzien van het onderdeel van de klacht inhoudende dat de notaris ten onrechte € 40.000,- onder zich zou houden, overweegt het hof dat klaagster sub 2 in dit onderdeel van de klacht niet ontvankelijk is nu deze voor het eerst in hoger beroep naar voren wordt gebracht.
7.3. Voor het overige heeft het onderzoek in hoger beroep ten aanzien van de hiervoor onder 5.1. weergegeven klacht niet geleid tot de vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer onder 4.4., waarmee het hof zich verenigt.
7.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
7.5. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
8. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing van de kamer voor zover daarin uitsluitend klager sub 1 als klagende partij is aangemerkt en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- merkt klager sub 1 en klaagster sub 2 gezamenlijk aan als klagers;
- verklaart klager sub 1 niet-ontvankelijk in zijn klacht zoals hiervoor omschreven onder 5.1. en sub 5.2.;
- verklaart klaagster sub 2 ontvankelijk in haar klacht zoals hiervoor omschreven onder 5.1.;
- verklaart klaagster sub 2 niet ontvankelijk in haar klacht zoals hiervoor omschreven onder 5.2.;
- bekrachtigt de beslissing van de kamer voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, A.M.A. Verscheure en A.A. van Berge en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 8 juni 2010 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE MIDDELBURG
Beslissing van 31 mei 2007 in de zaak van:
KvT 2/2007
[klager],
thans wonende te [plaatsnaam], [land X],
klager,
niet verschenen,
tegen:
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
verweerder,
in persoon.
1. Het verloop van de procedure
Partijen worden verder aangeduid als klager en de notaris.
Klager heeft zich bij brief, ingekomen op 29 januari 2007, gewend tot de Kamer van Toezicht te Middelburg, hierna de Kamer, met een klacht tegen de notaris. Klager heeft bij brief, ingekomen op 20 februari 2007, zijn klacht nader onderbouwd.
De notaris heeft bij brief, ingekomen op 21 februari 2007, gereageerd. Een afschrift van deze brief is verzonden aan klager. Bij brief, ingekomen op 28 februari 2007, heeft klager nadere stukken overgelegd. Door de voorzitter is de klacht ter kennis van de Kamer gebracht. De mondelinge behandeling van de klacht is bepaald op 19 april 2007. Klager is hiervoor bij brief van 27 februari 2007 via zijn toenmalig raadsman opgeroepen. Bij brief, ingekomen op 17 april 2007, heeft klager verzocht de behandeling van de klacht aan te houden. Namens de Kamer is hierop bij (fax)brief van 17 april 2007 aan klager meegedeeld dat de zitting van de kamer op 19 april 2007 doorgaat en dat de Kamer ter zitting een beslissing op het verzoek van klager neemt.
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden ter openbare vergadering van de Kamer van 19 april 2007. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Klager is niet ter zitting verschenen.
2. De feiten
2.1. Bij beschikking van de Kamer van Koophandel en fabrieken voor Midden-Brabant van 10 februari 1997 is [de B.V.] (verder: de B.V.) ontbonden op grond van artikel 2:19a lid 4 BW. Blijkens voornoemde beschikking en een uittreksel van de Kamer van Koophandel was de B.V. statutair gevestigd te Moergestel.
2.2. Klager was directeur van de B.V.
2.3. Begin augustus 2006 heeft de notaris van het Waterschap Zeeuws-Vlaanderen opdracht gekregen om over te gaan tot de executoriale verkoop van het pand: het [adres 1], op basis van twee gelegde executoriale beslagen, d.d. 9 augustus 1995 en 16 januari 2004.
2.4. Blijkens een uittreksel van het Kadaster te Middelburg van 11 augustus 2006 is voornoemd pand eigendom van [de B.V.], gevestigd te Moergestel, met als postadres: [adres 2].
2.5. Bij brieven van 15 augustus 2006 gericht aan de B.V., zowel aangetekend als per gewone post verstuurd, en verzonden naar de adressen [adres 2], [adres 1] en [adres 3] ([land X]), heeft de notaris meegedeeld dat hij van het Waterschap opdracht had gekregen om over te gaan tot de executoriale verkoop van het betreffende pand en geadviseerd contact met hem op te nemen om te bezien of er mogelijkheden waren om de veiling te voorkomen. Tevens heeft hij mededelingen gedaan omtrent de datum van de veiling en de verdere gang van zaken.
2.6. Op 18 oktober 2006 heeft de executoriale verkoop van het betreffende pand plaatsgevonden
2.7. In de akte van veiling staat als eigenaar vermeld de B.V. met als adres P/a [adres 2]. Verder wordt onder het kopje “voorafgaande wettelijke voorschriften” met betrekking tot de aanzegging van de executie aan de belanghebbenden verwezen naar artikel 544 Rv.
3. De klacht en het verweer van de notaris
3.1. Klager stelt dat de notaris heeft gehandeld c.q. nagelaten in strijd met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten. Hij verwijt de notaris onzorgvuldig optreden bij de executoriale verkoop van een pand.
Hij voert daartoe het volgende aan:
- de executoriale verkoop is ten onrechte opgestart, omdat niet kon worden voldaan aan de “voorafgaande wettelijke voorschriften”. De B.V. was op 10 februari 1997 al ontbonden.
- de executoriale verkoop is slechts opgestart om (de kosten van) eerder onrechtmatig gelegde beslagen te verhalen. Er was geen sprake van achterstand in de betaling van opgelegde belastingaanslagen.
- In de akte van veiling is het adres van de B.V. onjuist vermeld, namelijk p/a [adres 2]. Het voormalig adres van de B.V. is [adres 3] [land X]. Daarnaast wordt in de akte onder het kopje “voorafgaande wettelijke voorschriften” met betrekking tot de aanzegging van de executie aan de belanghebbenden verwezen naar een verkeerd artikel, namelijk artikel 544 Rv in plaats van 514 Rv.
3.2. De notaris voert verweer. Hij stelt dat de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Klager vordert uit te spreken dat het betreffende registergoed ten onrechte openbaar is verkocht en vordert tevens veroordeling van de notaris om het betreffende registergoed terug te leveren aan de B.V. De Kamer is echter alleen bevoegd tot het opleggen van tuchtrechtelijke maatregelen. Voorts stelt de notaris dat het betreffende registergoed eigendom was van de B.V. Als er al sprake was van onrechtmatig handelen, dan was dat jegens de B.V. en niet jegens klager, aldus de notaris.
Inhoudelijk voert de notaris het volgende aan. Begin augustus 2006 heeft de notaris van het Waterschap de opdracht gekregen om over te gaan tot de executoriale verkoop van het betreffende pand. Het Waterschap was bevoegd tot deze executoriale verkoop op grond van twee gelegde executoriale beslagen, één van augustus 1995 en één van januari 2004. Uit (een uittreksel van) het Kadaster blijkt niet dat de B.V. is opgehouden te bestaan. Omdat de notaris uit een eerdere executieopdracht uit 1998 was gebleken, dat het uitermate moeilijk is de B.V. te bereiken heeft hij brieven zowel aangetekend als per gewone post verstuurd naar de drie onder 2.5. genoemde adressen. Hij stelt dat de B.V. op een door hem overgelegde zoekopdracht van de Kamer van Koophandel van 11 augustus 2006 niet tevoorschijn komt. Het feit dat de Kamer van Koophandel de B.V. op grond van artikel 2:19A lid 4 BW ontbond, en er derhalve geen vennootschap met een juist adres bestaat, ligt binnen de risicosfeer van de B.V., c.q. haar voormalige bestuurder, ofwel klager. Klager had door inschrijving van de B.V. te handhaven dat probleem kunnen voorkomen. Gezien het feit dat de vennootschap niet meer bestond was het overigens ook niet mogelijk om perfect aan de geëxecuteerde mee te delen.
Gelet op de bijlagen bij de klacht heeft de brief van 15 augustus 2006 gericht aan het adres in [land X] klager kennelijk wel bereikt. Het is onduidelijk waarom klager niet eerder met de notaris contact heeft opgenomen. Pas op 13 november 2006 heeft klager een bespreking met de notaris gehad. De notaris voert gemotiveerd, onder verwijzing naar door hem overgelegde stukken, aan dat is voldaan aan de “voorafgaande wettelijke voorschriften”. Abusievelijk wordt in de akte verwezen naar artikel 544 Rv; dit moet zijn 514 Rv.
4. De beoordeling
4.1. Ten aanzien van het verzoek van klager om aanhouding van de zaak overweegt de Kamer als volgt. Tegen de achtergrond van de datum van de oproep voor de behandeling en de datum van het verzoek om aanhouding, tegen de achtergrond van de inhoud van de klacht, alsmede gelet op de aanwezigheid van de notaris ter zitting, acht de Kamer het verzoek om aanhouding dermate tardief, dat dit niet wordt gehonoreerd. De kamer heeft besloten de behandeling van de zaak doorgang te laten vinden.
4.2. Hoewel het vermeende onzorgvuldig handelen van de notaris zich strikt genomen heeft gericht jegens de B.V. acht de Kamer klager als belanghebbende wel ontvankelijk in zijn klacht.
4.3. Gelet op de formulering van de klacht dient met name onderzocht te worden of de notaris een verwijt kan worden gemaakt van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten en/of in strijd met de zorg die een notaris betaamt.
4.4. De klacht komt erop neer dat de notaris ten onrechte heeft meegewerkt aan de verkoop van het betreffende pand. Gelet op het verweer van de notaris, dat door klager ter zitting niet is weersproken, is de Kamer van oordeel dat de notaris al het mogelijke heeft gedaan dat binnen zijn bereik lag om de B.V. op de hoogte te brengen van de voorgenomen executoriale verkoop en overigens bij de afhandeling daarvan evenmin onzorgvuldig heeft gehandeld. De notaris heeft aan drie verschillende adressen brieven gericht, die hij zowel aangetekend als per gewone post heeft verzonden. Zoals de notaris stelt heeft kennelijk in ieder geval één van deze brieven klager bereikt. Gesteld noch gebleken is dat dit niet tijdig is gebeurd. In de omstandigheden van het geval had het op de weg van klager gelegen eerder contact op te nemen met de notaris. De omstandigheid dat in de akte van veiling een verkeerd wetsartikel is genoemd, doet aan het vorenoverwogene niet af. Hetgeen klager overigens ter onderbouwing van zijn stelling heeft aangevoerd, zal, gelet op het verweer van de notaris en de overgelegde stukken, als onvoldoende onderbouwd en niet bewezen, worden gepasseerd.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat de klacht ongegrond is.
5. De beslissing
De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Middelburg:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr L.A.M. van Dijke, voorzitter, mrs C. Kool, H. Quispel, J. van den Berg en D. Oostinga, leden, in tegenwoordigheid van mr F.A.C.M. Maandag-Leussink, secretaris, en uitgesproken op 31 mei 2007.
Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam (Prinsengracht 436, correspondentieadres Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij deze beslissing aan u is toegezonden.