parketnummer: 23-002890-08
datum uitspraak: 10 mei 2010
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2008 in de strafzaak onder parketnummer 13-450315-06 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1961],
adres: [adres en woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 22 mei 2008 en op de terechtzitting in hoger beroep van 26 april 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode op of omstreeks 1 april 2005 tot en met 17 november 2005 te Amsterdam opzettelijk geld (te weten 8022,62 euro en/of 10.000 euro, in elk geval een hoeveelheid geld), in elk geval enig goed, dat / die geheel of ten dele toebehoorde(n)aan [vennootschap 1] en/of [vennootschap 2] en/of [vennootschap 3] en/of [mede-eigenaar 1] en/of [mede-eigenaar 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van / als verantwoordelijke voor de financiële administratie van [vennootschap 1] en/of [vennootschap 2] en/of als medebestuurder/eigenaar van [vennootschap 1], in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt.
Bespreking van de bewijsverweren
De verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hem geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt nu hij volledig bevoegd was om over de gelden van de vennootschap te beschikken en dus geen toestemming behoefde van de andere mede-eigenaren. Bovendien heeft de verdachte vrijwillig en zonder vergoeding een domeinnaam met een geldelijke waarde ingebracht, waardoor hij gerechtigd was om geld terug te halen uit de onderneming, aldus de verdachte. Tevens heeft hij aangevoerd dat hij niet in dienst van de vennootschap was ten tijde van het ten laste gelegde feit. Hij was immers mede-eigenaar. Ten slotte heeft de verdachte gesteld dat er geen sprake was van verduistering nu hij de intentie had om het geld terug te betalen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ook een directeur die, zoals de verdachte, volledig bevoegd is, dient zich te houden aan wat in het kader van een normale uitoefening van dergelijke functies gebruikelijk is en als een redelijke taakuitoefening moet worden beschouwd. Handelingen waarvan bij voorbaat vaststaat dat die daartoe niet behoren, kunnen tot strafrechtelijke aansprakelijkheid leiden.
Niet aannemelijk is geworden dat binnen het bedrijf [vennootschap 1] afspraken bestonden op grond waarvan de verdachte ervan uit mocht gaan dat het was toegestaan om geld van de onderneming naar een privé bankrekening over te boeken ten behoeve van het aflossen van privé schulden. De verdachte had zich er dan ook van bewust moeten zijn dat met betrekking tot dergelijke uitgaven beperkingen aan zijn handelingsbevoegdheid bestonden. Dat de verdachte eigen vermogen in de onderneming zou hebben ingebracht, doet hier –voorzover dit juist zou zijn - niet aan af.
Vaststaat dat de verdachte van [vennootschap 1] salaris ontving. Ook een directeur staat in dienstbetrekking tot de rechtspersoon waarvoor hij tegen een salaris werkzaamheden verricht.
De verdachte heeft als heer en meester over het naar zijn privérekening overgeboekte geld beschikt. Mede gelet op het voorgaande heeft hij zich daardoor schuldig gemaakt aan het verduisteren van het geld toebehorende aan de twee vennootschappen. Dat hij de intentie had om het geld terug te betalen doet hieraan niet af.
De verweren van de verdachte worden op alle onderdelen verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op in de periode 1 april 2005 tot en met 17 november 2005 te Amsterdam opzettelijk geld (te weten 8022,62 euro en 10.000 euro), dat toebehoorde aan [vennootschap 1] en/of [vennootschap 2], en welk geld verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking bij [vennootschap 1] en als medebestuurder van [vennootschap 1] onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot 120 uren werkstraf subsidiair 60 dagen hechtenis waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 120 uren werkstraf subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft aanzienlijke geldbedragen verduisterd van twee BV’s waarvan hij de financiën beheerde. Verdachte heeft door zijn handelen het vertrouwen van zijn medebestuurders ernstig geschonden en de vennootschappen daarnaast ernstige finan¬ciële schade toegebracht. Dit zijn ernstige feiten.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 april 2010 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 63 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 120 (honderdtwintig) uren.
Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door hechtenis voor de duur van 60 (zestig) dagen.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.A.J. Dun, mr. C.N. Dalebout en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. Z.G.I. Kooi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 mei 2010.