ECLI:NL:GHAMS:2010:BN0754

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.048.789/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring in tuchtrechtelijke klacht tegen notaris

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen te 's-Gravenhage, die klaagster niet-ontvankelijk had verklaard in haar tuchtrechtelijke klacht tegen de notaris. Klaagster had op 18 november 2009 hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van 14 oktober 2009, waarin de Kamer haar niet-ontvankelijkheid had gebaseerd op rechtsverwerking. Het hof oordeelde dat het notariële tuchtrecht van openbare orde is, en dat de mededeling van de toenmalige advocaat van klaagster, mr. F.N. Grooss, niet kon leiden tot het verlies van het recht van klaagster om een tuchtrechtelijke klacht in te dienen. Het hof vernietigde de beslissing van de Kamer en verwees de zaak terug voor inhoudelijke behandeling van de klacht. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op toegang tot het tuchtrecht en de bescherming van de rechten van klaagsters in dergelijke procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van dinsdag 6 juli 2010 in de zaak onder nummer 200.048.789/01 NOT van:
[klaagster],
wonende te [plaatsnaam],
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. B.F. van Noort, advocaat te ’s-Gravenhage,
tegen
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. V.J.N. van Oijen, advocaat te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellante, verder klaagster, is bij een op 18 november 2009 ter griffie ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te ‘s-Gravenhage, verder de kamer, van 14 oktober 2009, waarbij klaagster niet ontvankelijk is verklaard in haar klacht tegen geïntimeerde, verder de notaris.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 18 december 2009 een verweerschrift – met bijlage – ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 27 mei 2010. De gemachtigde van klaagster en de notaris vergezeld van zijn gemachtigde zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van pleitnotities. Klaagster is niet verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben de juistheid van deze feiten niet betwist, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Het geschil in hoger beroep
Nu aan het hof slechts de ontvankelijkheid van klaagster in haar klacht ter beoordeling staat, zal het hof de stellingen van partijen te dien aanzien beoordelen.
5. Het standpunt van klaagster
Klaagster stelt – kort samengevat – dat de kamer in de beschikking waarvan beroep haar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat zij door rechtsverwerking de bevoegdheid tot het indienen van een tuchtrechtelijke klacht tegen de notaris, heeft verloren.
6. Het standpunt van de notaris
De notaris heeft – kort samengevat – aangevoerd dat de kamer in de bestreden beschikking op goede gronden tot niet-ontvankelijkheid van klaagster heeft geconcludeerd.
7. De beoordeling
7.1. Het hof dient te oordelen over de ontvankelijkheid van de klacht. Daarbij is van belang dat de toenmalige raadsman van klaagster, mr. F.N. Grooss te Den Haag, bij brief van 10 juni 2008 de notaris onder meer het volgende heeft geschreven.
Gezien de verhoudingen tussen ons heb ik besloten terzake niet de tuchtrechtelijke weg te bewandelen, doch, uitgaande van het feit dat U Uw aansprakelijkheid ontkent, kunnen wij niet anders dan U civielrechtelijk in rechte betrekken.
7.2. Vervolgens heeft een kantoorgenoot van mr. Grooss op 18 maart 2009 een tuchtrechtelijke klacht tegen de notaris ingediend bij de kamer, over hetzelfde feitencomplex als dat aanleiding was voor de brief van 10 juni 2008. De notaris stelt zich op het standpunt dat de voormelde mededeling van mr. Grooss aan klaagster moet worden toegerekend, op grond waarvan klaagster haar recht heeft verwerkt ter zake een klacht tegen hem in te dienen en beroept zich op rechtsverwerking.
7.3. Het hof is van oordeel dat de kamer klaagster niet op grond van de hiervoor aangehaalde inhoud van de brief van 10 juni 2008 niet-ontvankelijk had mogen verklaren. Het notariële tuchtrecht is immers van openbare orde, zodat een mededeling als door mr. Grooss gedaan niet kan leiden tot het verwerken van het recht van klaagster (alsnog) een tuchtrechtelijke klacht in te dienen. Van andere gronden die tot niet-ontvankelijkheid van klaagster zouden kunnen leiden is het hof niet gebleken. De beslissing waarvan beroep moet mitsdien worden vernietigd.
7.4. Aangezien de kamer in haar beslissing niet inhoudelijk heeft geoordeeld over de klacht, zal het hof de zaak verwijzen naar de kamer ter inhoudelijke behandeling van de klacht.
7.5. Het vooroverwogene leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing waarvan beroep en
- verwijst de behandeling van de klacht naar de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te ‘s-Gravenhage.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, A.M.A. Verscheure en A.H.N. Stollenwerck en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 6 juli 2010 door de rolraadsheer.
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’s-Gravenhage
Beslissing d.d. 14 oktober 2009 inzake de klacht onder nummer 09-15 van:
[klaagster],
hierna te noemen: klaagster,
advocaat mr. B. Boertje, ter zitting vervangen door mr. B.F. van Noort,
tegen
[de notaris],
oud-notaris, voorheen gevestigd te [plaatsnaam],
hierna te noemen: de notaris,
advocaat mr. V.J.N. van Oijen.
De procedure
De Kamer heeft kennisgenomen van:
• de klacht, ingekomen op 18 maart 2009, met bijlagen;
• het antwoord van de oud-notaris, met bijlagen;
• de repliek van klaagster;
• de dupliek van de oud-notaris;
• het faxbericht van 28 augustus 2009 van klaagster, met overlegging van een productie.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 september 2009.
Daarbij waren aanwezig:
• klaagster met haar advocaat,
• de oud-notaris met zijn advocaat.
Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt, met daaraan in kopie gehecht de door iedere advocaat overgelegde pleitaantekeningen.
De feiten
Door tussenkomst van [X] heeft mr. [A] te [plaatsnaam] het bij hem in depot staande bedrag van € 130.000 toebehorend aan klaagster overgemaakt naar de derdengeldrekening van de oud-notaris. Dit bedrag was aanvankelijk bestemd voor de koop door klaagster van een pand in [plaatsnaam], welke koop uiteindelijk niet was doorgegaan.
Op 12 december 2006 heeft de oud-notaris de leveringsakte gepasseerd waarbij klaagster de eigendom heeft verkregen van een ander pand, namelijk het pand aan de [adres] te [plaatsnaam].
Vervolgens heeft de oud-notaris op verzoek van [X] bij diens faxbericht van 13 december 2006 een bedrag van € 90.813,44 gestort op een rekeningnummer van [X], aangeduid als “mr. drs. [X] derdengelden, [plaatsnaam]”. Dit bedrag betrof volgens het faxbericht het resterend bedrag na aankoop door klaagster van de woning aan de [adres].
Bij brief van 10 juni 2008 heeft de toenmalige advocaat van klaagster, mr. F-N. Grooss, de oud-notaris na eerdere correspondentie hierover nogmaals gewezen op deze zijns inziens onterechte overboeking en voorts aangekondigd niet de tuchtrechtelijke weg tegen de oud-notaris te bewandelen, maar hem wel civielrechtelijk in rechte te betrekken.
De klacht en het verweer van de oud-notaris
Klaagster verwijt de oud-notaris dat hij onzorgvuldig gehandeld heeft doordat hij meende te kunnen volstaan met het zelfstandig vergelijken van de handtekening van klaagster op de per telefax ontvangen niet gelegaliseerde volmacht met klaagsters handtekening op een andere door notaris mr. [ ] te [plaatsnaam] gelegaliseerde volmacht en met klaagsters handtekening op de bij het faxbericht meegezonden kopie van haar paspoort. Vervolgens heeft de oud-notaris ten onrechte zonder nadere controle geoordeeld dat deze volmacht door klaagster verleend was voor het doorstorten van een bedrag van € 90.813,44 op een derdengeldrekening van [X], zulks op instructie van [X]. De wel gelegaliseerde volmacht was bestemd voor het doen plaatsvinden van het transport van de woning aan de [adres] te [plaatsnaam], niet voor een dergelijke overboeking.
De oud-notaris heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna voor zover nodig zal worden besproken.
De beoordeling van de klacht
De Kamer dient eerst de ontvankelijkheid van de klacht te beoordelen, nu de oud-notaris een beroep heeft gedaan op rechtsverwerking. De oud-notaris voert hiervoor aan dat de toenmalige advocaat van klaagster, mr. F-N. Grooss, tevens kantoorgenoot van klaagsters huidige advocaat, in zijn brief van 10 juni 2008 te kennen heeft gegeven in deze kwestie af te zien van een tuchtrechtelijke procedure tegen de oud-notaris in de volgende bewoordingen:
“Gezien de verhoudingen tussen ons heb ik besloten terzake niet de tuchtrechtelijke weg te bewandelen, doch, uitgaande van het feit dat U Uw aansprakelijkheid ontkent, kunnen wij niet anders dan U civielrechtelijk in rechte te betrekken. Wederom gezien onze persoonlijke verhoudingen zal ik de procedure niet zelf voeren, maar laat dat aan mijn kantoorgenote … over.”
De Kamer is van oordeel dat de oud-notaris terecht een beroep heeft gedaan op rechtsverwerking. Uitgangspunt is dat van rechtsverwerking slechts sprake kan zijn indien de toenmalige advocaat van klaagster zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het alsnog indienen van een klacht tegen de oud-notaris door klaagster. Bedoelde advocaat wordt geacht als raadsman van klaagster voormelde aankondiging namens klaagster te hebben gedaan en aldus het standpunt van klaagster in deze te hebben verwoord. Hiermee heeft de advocaat bij de oud-notaris de naar het oordeel van de Kamer terechte verwachting gewekt dat klaagster afzag van het aanspannen van een tuchtrechtelijke procedure tegen hem. Gezien voormelde door de advocaat gestelde “persoonlijke verhoudingen” had het in het andere geval immers op de weg van de advocaat gelegen om de oud-notaris in dezelfde brief mee te delen dat hij de oud-notaris wel tuchtrechtelijk in rechte zou betrekken, zij het dat hij dit vervolgens zou overlaten aan een kantoorgenoot van hem, op dezelfde wijze zoals hij dit in voormelde brief heeft aangekondigd voor de civielrechtelijke procedure tegen de oud-notaris.
Daaraan doet niet af dat zoals de huidige advocaat van klaagster stelt de toenmalige advocaat dit op persoonlijke titel heeft gedaan. Daaraan doet evenmin af dat de klacht namens klaagster is ingediend door een andere advocaat, die van een ander standpunt uitgaat. De klacht en de daarmee samenhangende standpunten zijn verbonden aan klaagster en niet aan haar advocaat, die slechts wordt geacht klaagsters visie op het geschil tussen klaagster en de oud-notaris te verwoorden.
Klaagster kan daarom niet in haar klacht worden ontvangen.
De beslissing
De Kamer voornoemd:
verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.
Deze beslissing is gegeven door mrs. R.J. Paris, voorzitter, R. van der Galiën, K.R. van der Graaf, J.Z. Moree en J. Smal, bijgestaan door de secretaris, mr. A. Saab, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2009.
Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.