GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.050.269
(zaaknummer rechtbank 259177 / FA RK 08-7302)
beschikking van de familiekamer van 15 juni 2010
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. A.R.J. Mulder te Utrecht,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. D. van de Lockant-Geschiere te Utrecht.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Utrecht van 23 april 2008, 14 januari 2009 en 17 juni 2009 en de aanvullende beschikking van 2 september 2009, uitgesproken onder de zaaknummers 238059 / FA RK 07-5843 (beslissingen na echtscheiding) en 259177 / FA RK 08-7302 (verdeling gemeenschap).
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 26 november 2009, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde aanvullende beschikking van 2 september 2009.
Hij verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen en te bepalen dat:
- de schuld van partijen bij DSB, leningnummer [...], voor rekening van de man komt en dat de vrouw daarom aan de man dient te vergoeden een bedrag van € 29.470,23,
- de man zijn vordering op de vrouw uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zal mogen verrekenen met de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 12 januari 2010, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. Zij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn grief en verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de grief en het verzoek van de man in dit hoger beroep ongegrond te verklaren dan wel af te wijzen, kosten rechtens.
2.3 Ter griffie van het hof is op 10 mei 2010 binnengekomen een brief van mr. Mulder van diezelfde datum met bijlagen.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 20 mei 2010 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, ieder bijgestaan door de eigen advocaat.
2.5 Het hof heeft kennisgenomen van de stukken van de eerste aanleg.
3.1 Partijen zijn op 25 april 1990 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 23 april 2008 heeft de rechtbank, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 10 juni 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk van partijen is op [geboortedatum] 1994 [het kind] geboren, over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. De minderjarige heeft haar hoofdverblijfplaats bij de man.
3.3 Bij aanvullend verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank Utrecht op of omstreeks 3 december 2008, heeft de man -kort gezegd- verzocht de verdeling van de gemeenschap van goederen vast te stellen zoals omschreven in zijn hiervoor bedoeld aanvullend verzoekschrift.
3.4 Bij verweerschrift verdeling gemeenschap, tevens houdende zelfstandige verzoeken, ingekomen ter griffie van de rechtbank Utrecht op 24 februari 2009, heeft de vrouw de rechtbank verzocht de man in zijn (aanvullende) verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze (aanvullende) verzoeken af te wijzen en een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen als omschreven in haar hiervoor bedoeld verweerschrift.
3.5 Bij beschikking van 14 januari 2009 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de beslissing met betrekking tot de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aangehouden.
3.6 Bij beschikking van 17 juni 2009 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van 17 juni 2009 zal bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met € 375,- per maand en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen vastgesteld zoals in die beschikking in de rechtsoverwegingen 3.2.2. tot en met 3.2.18 is overwogen.
3.7 Bij brief van 26 juni 2009 heeft de man de rechtbank verzocht om, voor zover thans van belang, de beschikking van 17 juni 2009 aan te vullen in die zin dat de rechtbank alsnog beslist op de hypothecaire geldschuld bij de DSB-bank. Bij brief van 10 juli 2009 heeft de vrouw haar reactie op dit nadere standpunt van de man aan de rechtbank doen toekomen.
3.8 Bij aanvullende beschikking van 2 september 2009 heeft de rechtbank bepaald dat na nr. 3.2.18 van de op 17 juni 2009 tussen partijen gegeven beschikking dient te worden toegevoegd dat de aflossingsvrije lening bij de DSB-bank wordt toegedeeld aan de man.
4. De motivering van de beslissing
4.1 In de beschikkingen van 17 juni 2009 en 2 september 2009 heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld. De man stelt dat de rechtbank in haar aanvullende beschikking van 2 september 2009 onder punt 3.2.19 ten onrechte heeft geoordeeld dat de man de aflossingsvrije geldlening bij de DSB-bank geheel moet overnemen zonder enige verrekening met de vrouw. De vrouw betwist dat.
4.2 Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn op 25 april 1990 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Vaststaat dat de man in 2002 een kredietrekening onder nummer [...], heeft geopend bij de DSB Financieringen B.V. en een bedrag van € 58.991,- heeft geleend. Deze schuld bedraagt thans pro resto € 58.940,46. Uit de op 7 juni 2002 verleden hypotheekakte blijkt dat de man en de vrouw tot zekerheid voor de terugbetaling van deze schuld van € 58.991,- een recht van hypotheek en pandrechten hebben verleend aan DSB Financieringen B.V. op de in die akte omschreven (register)goederen. Deze schuld is op grond van artikel 1:94 lid 2 BW in de gemeenschap van goederen gevallen. Gesteld noch gebleken is dat deze schuld op enigerlei bijzondere wijze aan de man is verknocht in de zin van artikel 1:94 lid 3. Deze schuld dient dan ook in verdeling van de door echtscheiding ontbonden huwelijksgemeenschap te worden betrokken en door beide partijen in gelijke delen te worden gedragen. Dat de vrouw niet van het bestaan van deze schuld wist of niet wist waarvoor deze is aangegaan, hetgeen de man overigens betwist, en dat bij de vaststelling van de draagkracht van de man voor de partneralimentatie aan zijn zijde met de betaling van rente op deze schuld rekening is gehouden, brengt geen wijziging in deze draagplicht. Wel kan betaling door de vrouw van haar deel van de schuld van invloed zijn op de draagkracht van de man en gevolgen hebben voor de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Overigens is niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de man de schuld zonder enige verrekening met de vrouw overneemt. Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat de eerste grief van de man slaagt.
4.3 De man heeft voorts verzocht zijn vordering op de vrouw te verrekenen met de door hem aan haar te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. De vrouw betwist dat.
4.4 Vooropgesteld kan worden dat de man in beginsel bevoegd is tot verrekening van zijn vordering op de vrouw met de door hem aan haar te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, nu aan de in artikel 6:127 BW daarvoor gestelde eisen is voldaan. Artikel 6:135 aanhef en onder a bepaalt vervolgens dat een schuldenaar niet bevoegd is tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de wederpartij niet geldig zou zijn. Aan een vordering tot periodieke betaling van een uitkering tot levensonderhoud is ingevolge artikel 475c onder f Rv een beslagvrije voet verbonden, zodat slechts het gedeelte waarmee de betaling deze beslagvrije voet overtreft vatbaar is voor beslag. Artikel 475d lid 1 onder b bepaalt dat de beslagvrije voet voor de vrouw in elk geval 90% bedraagt van de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Niet weersproken is dat de vrouw voor haar levensonderhoud afhankelijk is van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en een aanvullende uitkering op grond van de Wet werk en bijstand. Gelet hierop moet het hof ervan uitgaan dat de betaling van de uitkering tot levensonderhoud de beslagvrije voet niet overtreft, dat beslag op de vordering derhalve niet geldig is en de man niet bevoegd is tot verrekening.
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden (aanvullende) beschikking te vernietigen en te beslissen als na te melden.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en het geschil de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft. .
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de (aanvullende) beschikking van de rechtbank Utrecht van 2 september 2009, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de de man de schuld bij DSB Financieringen B.V. van € 58.940,46 op kredietrekening nummer [...] geheel overneemt en als eigen schuld zal voldoen onder vrijwaring van de vrouw en onder de verplichting voor de vrouw om aan de man een bedrag van € 29.470,23 te betalen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, C.W.P. van Gelder en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door S. van Eijk als griffier, en is op 15 juni 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.