ECLI:NL:GHAMS:2010:BN1350
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- G.B.C.M. van der Reep
- C.A. Joustra
- E.J.H. Schrage
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid ouders voor inkomensschade na brand in Frieslandhal
In de nacht van 23 op 24 november 1996 ontstond er een brand in het veemarktcomplex in de Frieslandhal te Leeuwarden, waarbij [B], een horeca-ondernemer, schade leed. De ouders van de minderjarige kinderen die de brand stichtten, werden aansprakelijk gesteld voor de schade. De rechtbank Leeuwarden stelde de inkomensschade van [B] vast op € 174.150,62 over de periode van 1 december 1996 tot 1 juni 1999. Het gerechtshof Leeuwarden verlaagde dit bedrag echter tot € 83.887,- voor de periode na de brand tot 1 januari 1998. De zaak werd vervolgens door de Hoge Raad terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
In het hoger beroep werd de vraag behandeld of de inkomensschade die [B] had geleden als gevolg van het niet sluiten van een nieuwe huurovereenkomst met het FEC aan de ouders kon worden toegerekend. Het hof oordeelde dat de inkomensschade die voortvloeide uit het niet kunnen voortzetten van de horecaonderneming door het ontbreken van een nieuwe huurovereenkomst, niet aan de ouders kon worden toegerekend. De Hoge Raad had eerder geoordeeld dat de huurovereenkomst van rechtswege was geëindigd door de brand, en dat de inkomensschade als gevolg daarvan aan de ouders moest worden toegerekend.
Het hof concludeerde dat de rechtbank de inkomensschade van [B] correct had vastgesteld en dat de ouders niet konden betogen dat de schade niet aan hen kon worden toegerekend. De grieven van zowel [B] als de ouders in het hoger beroep werden verworpen, en het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank. De proceskosten werden toegewezen aan de ouders in het incidenteel appel en aan [B] in het principaal appel. Het arrest werd uitgesproken op 9 maart 2010.