ECLI:NL:GHAMS:2010:BN4121

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
P08/00367
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardering van onroerende zaken en de onroerende zaakbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem met betrekking tot de onroerende zaakbelasting voor de onroerende zaak gelegen aan de [...] 10 te Y. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een aanslag opgelegd voor het jaar 2007, waarbij de waarde van de onroerende zaak was vastgesteld op € 140.000. Belanghebbende was het niet eens met deze waardering en had bezwaar gemaakt, wat leidde tot een hogere waardering van € 294.233 door de rechtbank. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat de rechtbank de waarde niet had mogen verhogen zonder nieuwe feiten. Het Hof oordeelde dat de rechtbank artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht had geschonden, omdat het instellen van beroep niet mocht leiden tot een slechtere financiële positie voor belanghebbende. Het Hof concludeerde dat de oorspronkelijke waarde van € 140.000 in stand moest blijven en verlaagde de aanslag onroerende zaakbelastingen tot € 131. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 12. De uitspraak van het Hof werd openbaar uitgesproken op 17 juni 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P08/00367
uitspraak: 17 juni 2010
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Beverwijk,
de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak in de zaak met nr. AWB 07/6839 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
X,
wonende te Y, belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 maart 2007 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een aanslag onroerende zaakbelasting voor eigenaren opgelegd met een te betalen bedrag van € 260. Op het aanslagbiljet is vermeld dat de waarde van de onroerende zaak [...] 10 te Y bij beschikking op de voet van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet woz) op de waardepeildatum 1 januari 2005 is vastgesteld op € 140.000.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 30 augustus 2007, de aanslag en de beschikking gehandhaafd.
1.3. Bij uitspraak van 14 maart 2008, heeft de rechtbank het door belanghebbende hiertegen ingediende beroep gegrond verklaard en onder meer de uitspraak op bezwaar vernietigd, de waarde van de onroerende zaak verhoogd tot € 294.233, waarvan € 248.855 voor de woning, en de aanslag vermeerderd tot een aanslag berekend – naar het Hof begrijpt – naar een waarde van € 294.233, met toepassing van het woningentarief.
1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 7 april 2008.
1.5. Belanghebbende heeft, tezamen met haar echtgenoot, A, een verweerschrift ingediend en op 19 januari 2010 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende en A. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de heffingsambtenaar.
1.6. Het onderzoek ter zitting in de procedure van belanghebbende (kenmerk P08/00367) heeft tegelijkertijd plaatsgevonden met het onderzoek ter zitting in de procedure van A (kenmerk P08/00368) op 5 maart 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. Het Hof heeft aanleiding gezien om in beide procedures afzonderlijk uitspraak te doen.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak […] 10 te Y (hierna: de onroerende zaak). Het betreft een vrijstaande bedrijfswoning, een sorteerloods, een schaduwhal en een koel-/vriescel. De kadastrale grootte van de percelen, aangeduid als ‘sectie B nrs. […] en […]’ bedraagt 30 aren en 18 ca. De onroerende zaak wordt deels gebruikt als tuinbouwbedrijf.
2.2. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2005 vastgesteld op € 140.000. Deze waarde is onderbouwd met een door de heffingsambtenaar overgelegd taxatierapport met datum 21 november 2007, van een gediplomeerd woz-taxateur gevestigd te B, die door de gemeente Beverwijk als deskundige is aangezocht. In dit taxatierapport is vermeld dat aan de onroerende zaak een waarde in het economische verkeer wordt toegekend van € 166.500.
3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in haar uitspraak het volgende overwogen:
‘4.2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het hiervoor vermelde taxatierapport niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. In het bijzonder acht de rechtbank van belang dat verweerder geen enkele onderbouwing heeft gegeven voor de waarde die aan de woning met ondergrond is toegekend. Verweerder noemt in het taxatierapport een prijs per m³ van € 171 doch heeft niet nader aangegeven hoe deze prijs tot stand is gekomen. Ook heeft verweerder tegenover de gemotiveerde betwisting door eisers niet aannemelijk gemaakt dat de grond behorende bij de woning een oppervlakte van 312 m² heeft.
De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de waarde juist heeft vastgesteld.
4.3. De rechtbank komt de door eisers voorgestane waarde van de woning met de ondergrond van € 248.855 en van het gehele object van € 294.233 niet onredelijk voor.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de vergelijkingsobjecten gehanteerd in de door eisers overgelegde taxatieverslagen betreffende de woningen gelegen aan de […] 8A, 12 en 18 inderdaad blijkt dat ten aanzien van omliggende woningen een veel hogere prijs per m³ is toegepast. De rechtbank kan verweerder in zijn stelling dat de woning als bedrijfswoning moet worden aangemerkt en het derhalve een incourant object betreft, niet volgen. Verweerder heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de woning en het bedrijf niet afzonderlijk van elkaar zouden kunnen worden verkocht. Zulks is ook niet aannemelijk gelet op de door eisers ter zitting afgelegde verklaring dat op het bedrijfsgedeelte een voorkeursrecht tot koop van de gemeente rust.
Voorts hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de grond die door hen privé wordt gebruikt - waarbij de rechtbank opmerkt dat onder privégebruik ook ander gebruik kan worden verstaan dan gebruik als siertuin - 1.046 m² bedraagt in plaats van de door verweerder gehanteerde 312 m².
De rechtbank zal eisers volgen en de waarde van het gehele object vaststellen op € 294.233 en de waarde die aan de woning toegekend kan worden op € 248.855.
4.4. Nu de door de rechtbank vastgestelde waarde van de woning meer dan 70 % bedraagt van de totale door de rechtbank vastgestelde waarde, dient ten aanzien van het object het tarief voor woningen te worden toegepast.
4.5. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.’
4. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de rechtbank in haar uitspraak de waarde van de onroerende zaak terecht heeft verhoogd tot € 294.233.
5. Standpunten van partijen
5.1.1. In hoger beroep stemt de heffingsambtenaar in met de door de rechtbank vastgestelde waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum van 1 januari 2005 van € 294.233, maar is hij van mening dat de rechtbank de waarde niet had mogen verhogen. De rechtsbescherming van belanghebbende brengt mee dat de indiener van een beroepschrift niet in een slechtere positie kan komen te verkeren dan wanneer het beroepschrift niet zou zijn ingediend. Verder stelt de heffingsambtenaar dat een verhoging van de waarde slechts kan plaatsvinden wanneer zich nieuwe feiten hebben voorgedaan die ten tijde van het vaststellen van de waarde nog niet bekend waren. Artikel 27 Wet woz biedt in het onderhavige geval geen mogelijkheid om de waarde te verhogen. De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
5.1.2. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar er mee ingestemd dat de verschuldigde belasting wordt berekend op basis van het tarief voor woningen.
5.2. Belanghebbende concludeert tot handhaving van de uitspraak van de rechtbank.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. In de Verordening op de heffing en invordering van Onroerende-Zaakbelastingen 2007 van de gemeente Beverwijk is voor zover van belang, het volgende bepaald:
‘Artikel 5 Belastingtarieven
1. Het tarief van de belasting is voor elke volle € 2.500,00 van de heffingsmaatstaf
a. bij de gebruikersbelasting niet woningen € 3,73;
b. bij de eigenarenbelasting
1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen € 2,34;
2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen € 4,65.
2. Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond op gehele euro’s.’
6.2. De rechtbank heeft de waarde van de onroerende zaak verhoogd tot € 294.233 en de aanslag vermeerderd tot een aanslag berekend naar deze waarde en met toepassing van het woningentarief. Dit betekent dat de aanslag onroerende zaakbelastingen is verhoogd van € 260 naar € 275 (€ 294.233: € 2.500 x € 2,34).
6.3. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank hiermee artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft geschonden. Dit artikel gaat uit van de gedachte dat het instellen van beroep op de rechter er niet toe mag leiden dat degene die dit beroep instelt in een slechtere financiële positie komt dan zonder het instellen van het beroep het geval zou zijn geweest. Het beroep van belanghebbende had er daarom niet toe mogen leiden dat de waarde hoger werd vastgesteld dan de door de heffingsambtenaar bij beschikking vastgestelde waarde. Ook heeft de rechtbank ten onrechte het bedrag van de aanslag verhoogd.
6.4. Belanghebbende heeft een hogere waarde bepleit en daartoe gesteld dat ook hypotheekverstrekkers betekenis toekennen aan de ingevolge de Wet woz vastgestelde waarde (hierna: de woz-waarde) en dat de gemeente Beverwijk de woz-waarde gebruikt bij de vaststelling van een vergoeding in een onteigeningsprocedure. Een lagere woz-waarde dan de waarde in het economische verkeer leidt, aldus belanghebbende, tot een lagere hypothecaire lening of een lagere vergoeding bij een onteigening dan die wordt verkregen bij een waarde overeenkomstig de waarde in het economische verkeer.
6.5. Het Hof gaat er vanuit dat de door belanghebbende aangevoerde argumenten om te komen tot een hogere waarde van de onroerende zaak dan is vastgesteld in de beschikking, zijn gebaseerd op de veronderstelling dat de woz-waarde ook in andere situaties wordt gebruikt dan in de wet is voorzien. Het Hof overweegt in dit verband dat de bij beschikking vastgestelde waarde onder meer is bedoeld om als grondslag te dienen voor de berekening van onder meer de onroerende zaakbelastingen, het eigenwoningforfait voor de inkomstenbelasting en met ingang van 1 januari 2010 voor de waardering ten behoeve van de erfbelasting. Dit gebruik heeft steeds een wettelijke grondslag. Het Hof wijst erop dat artikel 37c van de Wet woz thans bepaalt dat de woz-waarde alleen mag worden gebruikt als hiervoor de bevoegdheid is gegeven in een wettelijk voorschrift. Het Hof is van oordeel dat hetgeen door belanghebbende is aangevoerd er niet toe kan leiden dat de woz-waarde op een hoger bedrag kan worden gesteld dan door de heffingsambtenaar bij beschikking is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft in dit verband overigens verklaard dat hij instemt met een waarde van € 294.233 voor de onroerende zaak en dat de waarde in een onteigeningsprocedure door een onafhankelijke derde wordt getaxeerd waarna de belanghebbende en de gemeente over de waarde overeenstemming zullen trachten te bereiken.
6.6. Het Hof komt tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank niet in stand kan blijven. De beschikking, waarbij de waarde is vastgesteld op € 140.000 blijft in stand. Nu de heffingsambtenaar in hoger beroep het standpunt heeft ingenomen dat het tarief voor woningen van toepassing is, zal het Hof de aanslag verminderen tot een bedrag van € 131 (€ 140.000: € 2.500 x € 2,34).
7. Kosten
Nu de aanslag onroerende zaakbelastingen wordt verminderd, is er reden voor een vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten in hoger beroep. Deze kosten worden door het Hof gesteld op de reiskosten voor het bijwonen van de zitting bij het Hof, berekend op € 12.
8. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de proceskosten en het betaalde griffierecht;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover daarin de aanslag onroerende zaakbelastingen is gehandhaafd;
- verlaagt de aanslag onroerende zaakbelastingen tot € 131;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 12.
De uitspraak is gedaan door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, J.P.F. Slijpen en A.P.M. van Rijn, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando, als griffier. De beslissing is op 17 juni 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.