parketnummer: 23-006296-09
datum uitspraak: 15 september 2010
ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 december 2009 in de strafzaak onder parketnummer 13-415047-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1961],
adres: [adres en woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 16 juni 2009 en 26 november 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 1 september 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 18 september 2008 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk een openbaarmaking, welke er kennelijk op is gericht de verkoop en/of aflevering en/of verstrekking van (een) middel(en) als bedoeld in artikel 2 en/of 3 van de Opiumwet te bevorderen heeft gedaan,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaders, in [naam coffeeshop] (gevestigd aan de [adres coffeeshop]) (een) hoeveelhe(i)d(en) (te weten (ongeveer) 100 en/of 17.000) visitekaartjes met daarop de naam en het internetadres van die coffeeshop en voorzien van een routebeschrijving naar die coffeeshop, verstrekt en/of verspreid en/of laten verspreiden en/of zichtbaar ter onmiddellijke verspreiding in de vitrine en op de toonbank in voornoemde coffeeshop in voorraad gehad
en/of
ongeveer 17.000 van dezelfde visitekaartjes in het magazijn/opslagruimte van de coffeeshop ter verspreiding in voorraad gehad;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 18 september 2008 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk een openbaarmaking, welke er kennelijk op is gericht de verkoop en/of aflevering en/of verstrekking van (een) middel(en) als bedoeld in artikel 2 en/of 3 van de Opiumwet te bevorderen te doen,
in [naam coffeeshop] (gevestigd aan de [adres coffeeshop]) opzettelijk (een) hoeveelhe(i)d(en) (te weten (ongeveer) 100 en/of 17.000) visitekaartjes met daarop de naam en het internetadres van voornoemde coffeeshop en voorzien van een routebeschrijving naar de coffeeshop,
heeft verstrekt en/of verspreid en/of laten verspreiden en/of zichtbaar ter onmiddelijke verspreiding in de vitrine en op de toonbank in voornoemde coffeeshop in voorraad heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hij heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Het handhavingsbeleid van de officier van justitie van het gedoogbeleid op het gebied van softdrugs schiet –voor zover in dit geval van belang: ten aanzien van affichering- al jarenlang ernstig tekort. Het openbaar ministerie heeft nagelaten zich hard te maken voor duidelijke regelgeving.
Het hof overweegt als volgt.
Ter onderbouwing van zijn betoog heeft de raadsman verwezen naar de taak van de officier van justitie in het driehoeksoverleg om met betrekking tot het gedoogbeleid van softdrugs afspraken te maken over een efficiënte en effectieve hantering van strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten, welke taak hem is opgedragen in de Aanwijzing Opiumwet (Richtlijnen voor strafvordering Opiumwet, softdrugs) door het College van procureurs-generaal). In deze Aanwijzing wordt vermeld dat de verkoop van softdrugs in coffeeshops wordt gedoogd, doch dat bij de beoordeling van de vraag of tegen een coffeeshop strafrechtelijk dient te worden opgetreden, de AHOJG criteria gelden, zogenoemde voorwaarden waaraan voldaan moet worden wil van gedogen sprake zijn. Die criteria houden onder meer een afficheringsverbod in: geen reclame anders dan een summiere aanduiding op de betreffende lokaliteit.
Indien strafrechtelijk wordt opgetreden na overtreding van een der AHOJG criteria, zoals het afficheringsverbod, betreft dit een optreden op grond van overtreding van artikel 3 Opiumwet.
Het tenlastegelegde is echter toegeschreven op overtreding van artikel 3b Opiumwet, waarover hieronder meer. Het afficheringsverbod dat onderdeel is van de AHOJG criteria kan niet met het verbod als neergelegd in artikel 3b Opiumwet worden vereenzelvigd, zoals de raadsman ook zelf terecht heeft betoogd. Artikel 3b is een wettelijke bepaling die voor ieder kenbaar is en waarbij voor de vraag of bij overtreding ervan het openbaar ministerie tot vervolging kon overgaan niet relevant is of het openbaar ministerie in het kader van het gedogen van de verkoop van softdrugs in coffeeshops de nodige duidelijkheid heeft gegeven omtrent de nadere invulling van een AHOJG criterium, te weten in dit geval het afficheringsverbod.
Het enkele feit dat voor een coffeeshopeigenaar/werknemer niet goed inzichtelijk is onder welke omstandigheden sprake is van overtreding van artikel 3b Opiumwet – wat er zij van de juistheid van die stelling - en het openbaar ministerie dit niet nader heeft aangeduid brengt dan ook niet mee dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging is.
Hetgeen de raadsman in dit geval daartoe heeft aangevoerd is daarvoor in elk geval niet voldoende.
Het verweer wordt verworpen.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 400 euro geldboete subsidiair 8 dagen hechtenis en dat de 100 en 17.000 visitekaartjes zullen worden onttrokken aan het verkeer.
1. Anders dan de advocaat-generaal is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
2. De verdachte heeft (visite)kaartjes van zijn coffeeshop voorradig gehad, zowel in de publieksruimte van de coffeeshop als in de kelder ervan. Op de kaartjes stond –voor zover hier van belang- het woord coffeeshop, de naam van de coffeeshop en het adres en internetadres daarvan. Het was de bedoeling van de verdachte dat klanten deze kaartjes zouden meenemen en dat deze kaartjes aldus verspreid werden.
3. Art. 3b lid 1 Opiumwet luidt als volgt: “Elke openbaarmaking, welke er kennelijk op is gericht de verkoop, aflevering of verstrekking van een middel als bedoeld in artikel 2 of artikel 3 te bevorderen, is verboden”.
4. Op grond van de tekst en de parlementaire geschiedenis van deze bij (gewijzigd) amendement ingediende bepaling moet worden aangenomen dat in het begrip “openbaarmaking” uitsluitend een verbod op de openlijke aanprijzing van drugs is vervat en dat de ratio van artikel 3b Opiumwet er voorts in is gelegen het aansporen tot en het aanmoedigen van het gebruik van drugs te ontmoedigen.
5. Het begrip “openbaarmaking” als bedoeld in deze bepaling kan gelet op het voorgaande niet zover worden opgerekt dat daaronder de enkele openlijke vermelding van het woord coffeeshop, al dan niet met gegevens als de naam, het logo en/of het (internet)adres ervan, gebracht wordt, zonder dat daarbij in tekst of beeld enige relatie wordt gelegd met drugs. Openbaarmaking van voormelde gegevens omtrent een coffeeshop kan naar het oordeel van het hof niet worden vereenzelvigd met aanprijzing van hetgeen daar te koop is.
6. Dit laat onverlet, het zij voor de duidelijkheid nog maar vermeld, dat bij de invulling van de AHOJG criteria, die betrekking hebben op het gedogen van de verkoop van softdrugs in coffeeshops, andere uitgangspunten kunnen worden bepaald of gelden.
7. Daarom moet als volgt worden beslist.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- ongeveer 17.000 visitekaartjes, aangetroffen in de kelder en op de toonbank.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.A.J. Dun, mr. A.E.M. Röttgering en mr. C.J.D. Waal, in tegenwoordigheid van mr. Z.G.I. Kooi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 september 2010.