De rechtbank heeft het volgende overwogen ten aanzien van het verzet en de ontvankelijkheid van het beroep:
“In verzet heeft opposant aangevoerd dat hij alle op zijn zaak betrekking hebbende stukken, binnen de gestelde termijn, persoonlijk aan de balie van de rechtbank op het Stationsplein heeft afgegeven.
Ter zitting heeft geopposeerde toegelicht dat de uitspraak op bezwaar naar de adviseur van opposant is gestuurd. Tevens heeft geopposeerde een kopie van de uitspraak op bezwaar overgelegd.
Opposant heeft daarop meegedeeld dat het best mogelijk is dat de beslissing op bezwaar naar zijn adviseur is gestuurd maar dat hij in die tijd een heleboel andere dingen aan zijn hoofd had. Vóór de afloop van de beroepstermijn is namelijk bij zijn dochter kanker ontdekt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 6:5, tweede lid, Awb wordt bij het beroepschrift zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, overgelegd.
Ingevolge artikel 6:6 Awb kan het bezwaar of beroep, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gestelde vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
De rechtbank heeft bij brief van 24 april 2007 opposant verzocht het bestreden besluit over te leggen.
Uit nadere bestudering van het dossier is de rechtbank gebleken dat opposant inderdaad, zoals hij in verzet aanvoert, binnen de gestelde termijn, de beslissing op bezwaar heeft overgelegd.
De rechtbank zal het verzet daarom gegrond verklaren.
Ten aanzien van het beroep overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 6:8 Awb vangt de beroepstermijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt ingevolge artikel 3:41, eerste lid, Awb door toezending of uitreiking aan hen, onder wie de aanvrager. In afwijking van artikel 6:8 Awb is in artikel 26c Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaald dat de beroepstermijn aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak door de inspecteur, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking.
Ingevolge artikel 6:7 Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
Een beroepschrift is ingevolge artikel 6:9 Awb tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na het einde van de termijn is ontvangen.
Op grond van artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Vaststaat dat het bestreden besluit is gedagtekend op 17 januari 2007 en dat het, blijkens de adressering, naar de adviseur van opposant is gestuurd. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de dag van dagtekening van het bestreden besluit is gelegen vóór de dag van bekendmaking. Uitgaande van een aanvang van de beroeptermijn op 18 januari 2007 is deze geëindigd op 28 februari 2007. De rechtbank heeft het beroepschrift op 16 april 2007 ontvangen. Opposant heeft daarom niet tijdig beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Opposant stelt dat de reden van het niet tijdig instellen van beroep de ziekte van zijn dochter is. Blijkens de door opposant overgelegde lijst met medische gegevens heeft die ziekte zich afgespeeld vóór, tijdens en na de beroepstermijn.
De rechtbank is van oordeel dat de overgelegde medische stukken weliswaar het bewijs vormen dat zijn dochter ernstig ziek is maar niet dat opposant niet in staat was een beroepschrift in te dienen om de termijn te sauveren dan wel zijn adviseur daartoe opdracht te geven. De omstandigheid dat geopposeerde ter zitting van 21 juli 2008 meedeelde de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, brengt niet met zich mee dat de rechtbank, die ambtshalve de tijdigheid moet toetsen, hierin meegaat. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Overigens staat het geopposeerde vrij om ambtshalve de beslissing op bezwaar nogmaals te toetsen.”.