GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 9 november 2010 in de zaak onder nummer 200.060.652/01 NOT van:
[klager],
[klaagster],
beiden wonende te [plaatsnaam],
APPELLANTEN,
gemachtigde: mr. H. Elmas,
de notaris sub 1],
[de notaris sub 2],
beiden notaris te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDEN.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Namens appellanten, verder klagers, is bij op 25 maart 2010 ter griffie ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Haarlem, verder de kamer, van 18 februari 2010, verzonden 23 februari 2010, waarbij de klacht tegen geïntimeerden, verder de notarissen ongegrond is verklaard.
1.2 Van de zijde van de notarissen is op 10 mei 2010 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3 Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 september 2010, alwaar klagers vergezeld van hun gemachtigde en de notarissen zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt zodat het hof zal uitgaan van de door de kamer in eerste aanleg vastgestelde feiten.
4. De ontvankelijkheid van klagers in hun klacht
4.1 Klagers verwijten de notarissen dat zij onvoldoende hebben toegezien op het optreden van hun medewerkers – in casu […], hierna [A] – zodat deze notariële handelingen – onder meer het passeren van een transportakte – konden verrichten waarbij de belangen van klagers zijn veronachtzaamd. De klacht spitst zich toe op het transport dat op 27 juni 2006 op het kantoor van de notarissen heeft plaatsgevonden.
4.2 Ter beantwoording ligt de vraag voor of klagers kunnen worden ontvangen in hun klacht gericht tegen [A], destijds notarisassistent bij [naam kantoor] te [plaatsnaam].
Artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna) – voor zover van belang – luidt:
“Het toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen, alsmede de tuchtrechtspraak worden uitgeoefend door de kamers van toezicht.”
Alleen notarissen en kandidaat-notarissen zijn dus onderworpen aan het tuchtrecht als bedoeld in de Wna.
4.3 Als uitgangspunt geldt dat klachten tegen medewerkers van (kandidaat-)notarissen worden geacht te zijn gericht tegen de (kandidaat-)notaris, die voor de medewerker verantwoordelijk is. Indien de handelwijze van een medewerker is toe te rekenen aan een bepaald dossier, dat onder de verantwoordelijkheid van een specifieke (kandidaat-)notaris valt, dan dient de klacht te worden beschouwd als te zijn gericht tegen die betrokken (kandidaat-)notaris. Wanneer er geen sprake is van een dergelijke specifieke verantwoordelijkheid, dient de klacht te worden beschouwd als te zijn gericht tegen die betrokken (kandidaat-)notaris. Wanneer er geen sprake is van een dergelijke specifieke verantwoordelijkheid, dient de klacht te worden gericht tegen de (waarnemer van de) notaris(sen) in wiens/wier protocol de akte wordt gepasseerd, dan wel indien er geen akte wordt gepasseerd, tegen de notaris(sen) bij wie de betrokken medewerker in dienst is.
4.4. In de onderhavige zaak hebben klagers op 25 juni 2009 een klacht ingediend bij de kamer te Alkmaar tegen “notaris [A] te [plaatsnaam]”. Blijkens een emailbericht van 16 juli 2009 heeft de secretaris van de kamer klagers op de hoogte gesteld van het feit dat [A] geen notaris is geweest en dat de klacht zoals hij toentertijd voorlag, niet in behandeling kon worden genomen. Vervolgens hebben klagers bij brief van 16 juli 2009 de notarissen verantwoordelijk gesteld voor het handelen van [A].
4.5. De notarissen betogen dat zij niet betrokken zijn geweest bij het ten processe bedoelde dossier en dat geen van hen de akte heeft gepasseerd. Zij achten zich ook niet verantwoordelijk voor de handelwijze van [A] in het ten processe bedoelde op het kantoor van de notarissen behandelde dossier. Zij verwijzen dienaangaande naar mr. [naam kandidaat-notaris], destijds kandidaat-notaris en als waarnemer aangesteld voor notaris [de notaris sub 1].
4.6. Naar het oordeel van het hof kunnen klagers niet in hun klacht worden ontvangen.
Daartoe wordt het volgende overwogen.
Mr. [naam kandidaat-notaris] heeft de litigieuze akte van levering van 27 juni 2006 gepasseerd. Hieruit volgt dat het handelen van [A] in het kader van het dossier waarin deze akte is gepasseerd onder de verantwoordelijkheid van mr. [naam kandidaat-notaris] viel en niet onder die van de notarissen. Dat betekent dat klagers de verkeerde personen in deze tuchtrechtelijke procedure hebben betrokken.
Klagers kunnen dan ook niet worden ontvangen in hun klacht.
4.7. Uit het vorenstaande volgt dat de beslissing waarvan beroep waarbij de klacht van klagers ongegrond is verklaard, moet worden vernietigd.
4.8. Een en ander leidt tot de volgende beslissing.
- vernietigt de beslissing waarvan beroep en opnieuw rechtdoende;
- verklaart klagers niet ontvankelijk in hun klacht.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A. Bockwinkel en G. Kleykamp-Van der Ben en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 9 november 2010 door de rolraadsheer.
DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-
NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT HAARLEM
Beschikking d.d. 18 februari 2010 van de Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen in het arrondissement Haarlem, nader ook “de kamer”, in de zaak onder nummer K.16.09a en K.16.09b van:
[klager],
en
[klaagster],
beiden wonende te [plaatsnaam],
advocaat: mr. H. Elmas,
kantoorhoudende te Wormer.
nader ook: klagers.
---tegen---
[de notaris sub 1],
en
[de notaris sub 2],
beiden als notaris verbonden aan [naam kantoor],
gevestigd te [plaatsnaam].
notaris [de notaris sub 1] en notaris [de notaris sub 2] zullen hierna tezamen ook “de notarissen” worden genoemd.
1. Verloop van de procedure.
Voor het verloop van de procedure verwijst de kamer naar de navolgende aan de kamer tot het nemen van een beslissing overgelegde bescheiden, waarvan de inhoud als hier ingevoegd dient te worden aangemerkt:
- de op 3 augustus 2009, na doorzending door de Kamer van Toezicht te Alkmaar, ter secretarie van de kamer ingekomen brieven van klagers van 25 juni 2009 en van 16 juli 2009 met 1 bijlage;
- de brief van klagers van 10 september 2009 met 1 bijlage;
- de brief van de notarissen van 10 september 2009, waarin het antwoord;
1.2 In de openbare vergadering van de kamer van 17 december 2009 zijn klagers, hun advocaat en de notarissen gehoord. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten toe te lichten.
Vervolgens heeft de voorzitter van de kamer de behandeling gesloten en bepaald dat op 18 februari 2010 een beschikking zal volgen.
2. Relevante vaststaande feiten.
Bij de beoordeling van de klacht wordt van het navolgende uitgegaan:
a. In het voorjaar van 2005 hebben klagers met […] (hierna: de verkopers), die eigenaar waren van de onroerende zaak bestaande uit een woonhuis en enkele bedrijfsloodsen met ondergrond, tuin en erf aan de [adres] gesproken over de aankoop van een gedeelte van de onroerende zaak (hierna: het gedeelte) door hen.
b. Op 12 april 2005 is het gedeelte in opdracht van klagers door een makelaar getaxeerd.
c. Op of omstreeks 29 mei 2006 is een koopovereenkomst gesloten tussen verkopers en derden met betrekking tot het gedeelte. Deze koopovereenkomst is op 29 mei 2006 ingeschreven in de kadastrale registers.
d. Op 27 juni 2006 hebben klagers ten laste van de verkopers conservatoir beslag tot levering laten leggen op de sub a vermelde onroerende zaak.
e. In verband met dit beslag heeft de advocaat van klagers (hierna: mr. Elmas) telefonisch contact opgenomen met [A] (hierna: [A]), notarieel medewerker bij de notarissen en hem voorgehouden dat er geen sprake van een levering aan derden kon zijn.
f. Desondanks is op diezelfde dag het gedeelte door de verkopers in eigendom overgedragen aan derden. De akte tot levering is ten overstaan van oud-notaris mr. [naam kandidaat-notaris], destijds als kandidaat-notaris verbonden aan [naam kantoor], verleden.
g. Op 27 juni 2006 nam [naam kandidaat-notaris] waar voor notaris [de notaris sub 1].
h. Eind 2007 zijn [naam kandidaat-notaris] en [A] met pensioen gegaan.
i. Bij dagvaarding van 11 juli 2006 hebben klagers verkopers in rechte betrokken. De rechtbank Alkmaar heeft in haar vonnis van 14 maart 2007 onder meer het navolgende bepaald: “(…)
Laat [naam kandidaat-notaris] c.s. toe feiten en/of omstandigheden te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat tussen partijen [[naam kandidaat-notaris] c.s. en [naam verkoper] c.s.] een mondelinge koopovereenkomst tot stand is gekomen. (…)”.
j. In haar vonnis van 7 mei 2008 heeft de rechtbank Alkmaar – voor zover hier van belang - het navolgende overwogen:
Naar het oordeel van de rechtbank bestond derhalve in juli 2005 tussen partijen perfecte overeenstemming over de prijs en de omvang van het te verkopen gedeelte van het onroerend goed. (…). [naam kandidaat-notaris] c.s. zijn geslaagd in de bewijsvoering.(…)”.
k. Bij brief van 16 juli 2009 hebben klagers onder meer het navolgende aan de notarissen medegedeeld: “(…)
In de correspondentie die tot op heden is gevoerd is er van uw kant nooit schriftelijk melding gemaakt van het feit dat de heer [A] geen notaris is geweest. In het gesprek dat wij hebben gevoerd met notaris [de notaris sub 1] op donderdag 18 juni jl. is dit ook niet mondeling gemeld.
Wij hebben in week 28 van 2009, na 27 juni 2009 wat de verjaringstermijn is, een telefoontje van notaris [de notaris sub 1] gekregen waarin hij meedeelde dat de heer [A] niet diegene is geweest die de akte heeft laten passeren maar de heer [naam kandidaat-notaris] (…)”.
l. Het Gerechtshof Amsterdam heeft de sub i en j vermelde vonnissen bij arrest van 13 oktober 2009 bekrachtigd.
3.1 De klacht zoals deze ter zitting nader is toegelicht, laat zich – zakelijk weergegeven – als volgt omschrijven:
Klagers verwijten de notarissen dat zij onvoldoende hebben toegezien op het optreden van hun medewerkers, zodat deze (notariële) handelingen - onder meer het passeren van een transportakte - konden verrichten, waarbij de belangen van klagers zijn veronachtzaamd.
3.2 Het standpunt van klagers.
Klagers stellen dat de uitspraken van de rechtbank Alkmaar aanleiding zijn geweest tot het formuleren van de klacht. Zij voelen zich door deze uitspraken in hun visie gesterkt. Dat ze niet eerder hun klacht hebben geformuleerd is gelegen in het feit dat zij eerst de civiele procedure afgerond wilden zien. Daarna hebben zij zich tot de KNB gewend. Klagers voegen hieraan toe dat zij tot juli 2009 in de veronderstelling hebben verkeerd dat [A] notaris was en dat zij daarom hun klacht in eerste instantie tegen hem hebben gericht. Volgens klagers hebben de notarissen ook tijdens de bespreking die zij in juni 2009 naar aanleiding van de klacht hebben gevoerd, nagelaten om kenbaar te maken dat [A] slechts notarieel medewerker was. Zij verwijzen hierbij ook naar de ervaringen die mr. Elmas heeft opgedaan tijdens het telefoongesprek dat zij op 27 juni 2006 met [A] heeft gevoerd.
Toen klagers op de hoogte raakten van het feit dat [A] geen notaris is geweest hebben zij hun klacht aangepast en gericht tegen de notarissen, aangezien zij van mening zijn dat de notarissen, als leidinggevenden van het kantoor, kunnen worden aangesproken op de gevolgen van handelingen die door hun medewerkers worden verricht.
Met betrekking tot voormeld telefoongesprek heeft mr. Elmas ter zitting nog verklaard dat zij heeft verzocht om te worden doorverbonden met de behandelend notaris. Toen zij [A] sprak heeft hij aan haar niet duidelijk gemaakt dat hij geen notaris was en ook niet dat hij niet degene was die de transportakte zou passeren. Volgens mr. Elmas heeft [A] haar medegedeeld, nadat zij hem informeerde over het conservatoir beslag dat op het gedeelte was gelegd, dat er sprake was van een zogenoemde “Vormerkung” en dat er daarom in beginsel zou kunnen worden geleverd aan de koper.
4. Het standpunt van de notarissen.
4.1 Voor alles stellen de notarissen dat, nu hun is gebleken dat eind 2005 of begin 2006 door klagers een koopovereenkomst is gesloten, het klachtrecht terzake is verjaard. Zij verwijzen daarbij naar artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt, waarin een termijn van drie jaren wordt vermeld binnen welke de klacht moet worden ingediend, nadat de klagers van het klachtwaardig handelen of nalaten van de notaris(sen) hebben kennis genomen. In de klacht dateert de betrokkenheid van het notariskantoor bij de transactie waar de klacht op ziet van voor juni 2006, zodat de termijn waarbinnen klagers de klacht hadden moeten indienen volgens de notarissen is verstreken.
4.2 De notarissen stellen dat zij niet betrokken zijn geweest bij dit dossier en dat geen van hen de akte heeft gepasseerd. Notaris [de notaris sub 1] voegt hieraan toe dat hij zich niet verantwoordelijk voelt voor de handelingen die zijn waarnemer heeft verricht.
Met betrekking tot [A] stellen de notarissen dat deze als notaris-assistent zelfstandig de dossiers met betrekking tot registergoed voorbereidde. Onder deze voorbereiding viel ook het voeren van telefoongesprekken met advocaten. De notarissen menen in dit verband dat het op de weg van mr. Elmas had gelegen om zich er van te overtuigen dat zij was doorverbonden met de verantwoordelijke persoon. Dit klemt volgens de notarissen des te meer omdat zij op de dag van de levering contact opnam met het notariskantoor en omdat zij toen voor het dossier zeer relevante informatie wenste te bespreken.
Voorts voeren de notarissen aan dat zij bij de heren [A] en [naam kandidaat-notaris] navraag hebben gedaan naar de gang van zaken rond dit dossier en dat zij zich de zaak nauwelijks konden herinneren. Wel hebben [A] en [naam kandidaat-notaris] verklaard dat als er vlak voor het passeren sprake was geweest van een telefoongesprek met mr. Elmas, zij de daarin vermelde informatie zouden hebben besproken en gewogen en dat op grond van deze afweging is gekozen om de akte toch te passeren. De notarissen verklaren ter zitting nog dat uit het dossier blijkt dat de informatie en opmerkingen van mr. Elmas daarin zijn vastgelegd.
Ten slotte stellen de notarissen dat nu is gebleken dat de rechter een voor klagers gunstige uitspraak heeft gedaan, dit geenszins betekent dat de beslissing van [A] en [naam kandidaat-notaris] om toch te passeren op onjuiste gronden is genomen of op een onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Aldus is er volgens hen dan ook geen sprake van een veronachtzaming van de belangen van klagers.
5.1 Ter beoordeling is de vraag of de notarissen zich schuldig hebben gemaakt aan enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de Wet op het notarisambt (Wna) gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notaris behoren te betrachten ten opzichte van klagers, dan wel of zij zich schuldig hebben gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een notaris niet betaamt, een en ander als bedoeld in artikel 98 van de Wna.
5.2 De kamer ziet zich ambtshalve allereerst gesteld voor de vraag of, en zo ja in hoeverre, klagers kunnen worden ontvangen in hun klacht. Daarbij dient de kamer de ontvankelijkheid te beoordelen aan de hand van het bepaalde in artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt (Wna).
5.3 Ingevolge artikel 99 lid 12 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot een klacht gerechtigde heeft kennisgenomen van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven.
5.4 De klacht spitst zich toe op het transport dat op 27 juni 2006 heeft plaatsgevonden op het kantoor van de notarissen. Klagers dienden de klacht in op 26 juni 2009 zodat zij kunnen worden ontvangen in hun klacht. Dat klagers in de veronderstelling verkeerden dat het transport ten overstaan van [A] heeft plaatsgevonden, terwijl [A] geen notaris is, doet daaraan niet af, aangezien de kamer het verwijt aldus verstaat dat het de bedoeling van klagers was om een klacht tegen het kantoor van de notarissen te formuleren.
5.5 Met betrekking tot de klacht overweegt de kamer het navolgende.
Een notaris is verantwoordelijk voor de handelingen die worden verricht door de aan zijn kantoor verbonden medewerkers en kandidaat-notarissen. Derhalve zijn de notarissen verantwoordelijk en aan te spreken voor de verrichtingen van [A] en [naam kandidaat-notaris]. Bovendien werd notaris [de notaris sub 1] op 27 juni 2006 waargenomen door [naam kandidaat-notaris] waarmee de verantwoordelijkheid van notaris [de notaris sub 1] al zonder meer is gegeven (vgl. art. 29a Wna).
5.6 Het staat vast dat mr. Elmas op de middag van het passeren van de akte van levering op 27 juni 2006 telefonisch contact heeft gehad met [A]. De kamer stelt voorop dat de inhoud van dit telefoongesprek niet precies bekend is en dat het mede gelet op het belang van de zaak beter ware geweest als het bezwaar van klagers die middag (ook) per fax kenbaar was gemaakt. Dit geldt te meer nu als onweersproken vaststaat dat [A] aan mr. Elmas heeft medegedeeld dat er in verband met de “Vormerkung” (zie 2 onder c) zou kunnen worden getransporteerd.
5.7 De kamer acht het aannemelijk dat [A] en [naam kandidaat-notaris] de (telefonische) informatie die is verstrekt door mr. Elmas waaronder het feit dat haar cliënten zich beriepen op een mondelinge koopovereenkomst - hebben afgezet tegen de informatie die bij hen bekend was uit de stukken van het dossier. Dat het een transport van een bedrijfspand betrof, waarvoor geen schriftelijke koopovereenkomst is vereist, was toen kennelijk noch aan [A], noch aan [naam kandidaat-notaris] bekend, terwijl niet is gebleken dat zij dit op dat moment op basis van de stukken in het dossier behoorden te weten. Het moet er daarom voor worden gehouden dat er voor [A] en [naam kandidaat-notaris] geen reden was te veronderstellen dat de “Vormerkung” ingevolge artikel 7:3 lid 3 BW niet aan klagers kon worden tegengeworpen. De kamer acht voorts aannemelijk dat de inhoud van het telefoongesprek tussen [A] en mr. Elmas bij het passeren van de akte van levering is besproken en dat er blijkbaar voor is gekozen om de akte wel te passeren. Onder genoemde omstandigheden valt dit de notarissen niet te verwijten. Dit geldt te meer nu uit de door klagers overgelegde stukken blijkt dat de wederpartij bij de mondelinge koopovereenkomst deze heeft betwist. Dat de koopovereenkomst uiteindelijk in rechte is komen vast te staan, doet daaraan niet af.
De klacht is dan ook ongegrond.
5.8 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
De Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen te Haarlem:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beschikking is op 18 februari 2010 gegeven door mr. W.S.J. Thijs, voorzitter, mrs. E.H. Huisman, C. Wisse, C.J. Baas en C.M. Lambregtse, leden in tegenwoordigheid van de secretaris mr. Y.H. L’Hoir.