GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE ENKELVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de naamloze vennootschap FORTIS ASR SCHADEVERZEKERING N.V. (voor¬heen geheten: AMEV SCHADEVERZEKERING N.V.),
gevestigd te Utrecht,
APPELLANTE in het principaal appel,
GEÏNTIMEERDE in het voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. A. Knigge, gevestigd te Amsterdam,
mr. R. BREMER, in haar hoedanigheid van bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling van [ sanniet ]
kantoorhoudende te Leeuwarden,
GEÏNTIMEERDE in het principaal appel,
APPELLANTE in het voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. J.W. van Rijswijk, gevestigd te Amsterdam.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna wederom aangeduid als Amev respec¬tievelijk de bewindvoerder.
Het hof heeft in deze zaak op 14 april 2009 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot aan die datum wordt naar dat arrest verwezen.
In dat tussenarrest is ir. J.A. Pleysier benoemd als des¬kundige; mr. C.A. Joustra is benoemd tot raadsheer-commissaris ter bewaking van de voortgang van het onderzoek.
Op 5 november 2009 is bij het hof een brief binnengekomen van mr. O.P. Tricht, de advocaat van Amev.
Mr. M. Kremer, advocaat van de bewindvoerder, heeft bij brief van 25 november 2009 hierop gereageerd.
Vervolgens heeft ir. J.A. Pleysier op 21 december 2009 zijn deskundigenrapport aan het hof toegezonden. Dit rapport is aan partijen toegezonden. Bij brief van 7 januari 2010 heeft de deskundige – naar aanleiding van een aan hem toegezonden brief van 24 december 2009 van mr. Kremer – zijn rapport van een korte aanvulling voorzien.
Op 8 januari 2010 is wederom een brief van mr. Tricht van die¬zelfde datum bij het hof binnengekomen.
2. De verdere beoordeling
2.1 In het tussenarrest van 14 april 2009 heeft het hof over¬wogen dat het behoefte heeft aan deskundige voorlichting ten¬einde – kort gezegd – te kunnen beoordelen of het eigen ge¬brek aan de varkensstal de rechtens relevante oorzaak van de in¬storting is. Om die reden is ir. J.A. Pleysier als des¬kundige benoemd. Daarbij heeft het hof overwogen dat de des¬kundige in zijn onderzoek de in het rapport van BDA Dakadvies B.V. van 4 april 2002 (productie 3 bij conclusie van eis) genoemde feiten en omstandigheden ten aanzien van de staat waarin de schuur zich bevond, tot uitgangspunt zal nemen.
2.2 In zijn brief van 5 november 2009 heeft mr. Van Tricht de vraag opgeworpen of de deskundige bij partijen nadere infor¬matie mocht opvragen over de mate van aantasting van de van de houten draagconstructie van de varkensstal direct vóór de datum van instorting. De deskundige had hierom verzocht omdat het hem tot dan toe verstrekte materiaal in zijn ogen te weinig uitsluitsel daarover gaf. Mr. Van Tricht is van mening dat het tussenarrest zo moet worden begrepen dat de deskundige zich uitsluitend dient te baseren op de door BDA Dakadvies geconstateerde feitelijke gebreken.
2.3 Dit bezwaar van mr. Van Tricht wordt verworpen. In het tus¬senarrest is overwogen dat de deskundige de in het rapport van BDA Dakadvies genoemde feiten en omstandigheden tot uit¬gangspunt zal nemen. Dit staat er niet aan in de weg dat de deskundige de vrijheid heeft bij partijen terzake nadere in¬formatie op te vragen indien hij van mening is dat dit voor de beantwoording van de aan hem gestelde vragen noodzakelijk is.
2.4 In zijn brief van 8 januari 2010 schrijft mr. Van Tricht dat hij van mening is dat partijen niet in de gelegenheid zijn gesteld om – voordat het eindrapport van de deskundige volgde – te reageren op het concept van de deskundige, als bedoeld in artikel 198 lid 2 Rv.
2.5 Als gezegd heeft de deskundige zijn rapport op 21 december 2009 aan het hof toegezonden. Uit dat rapport blijkt niet dat al is voldaan aan het bepaalde in artikel 198 lid 2 Rv. Partijen zullen alsnog in de gelegenheid worden gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen. De deskundige zal vervolgens in zijn (definitieve) rapport de inhoud daarvan vermelden, alsmede zijn reactie hierop.
2.6 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
De raadsheer-commissaris:
bepaalt dat partijen opmerkingen kunnen maken en verzoeken kun¬nen doen als bedoeld in artikel 198 lid 2 Rv naar aan¬leiding van het (concept)rapport van de ir. J.A. Pleysier van 21 november 2009;
bepaalt dat ir. J.A. Pleysier in zijn definitieve rapport de inhoud van de opmerkingen en/of verzoeken zal vermelden met zijn reactie hierop;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. C.A. Joustra en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2010 door de rolraadsheer.