GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P08/01259
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
[X] B.V., gevestigd te [Y], belanghebbende,
gemachtigde P.L.G. Jurg te Soest,
tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 08/3198 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
de inspecteur van de Belastingdienst/ Utrecht-Gooi /kantoor Hilversum,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 21 april 2007 aan belanghebbende voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting berekend naar een belastbaar bedrag van € 70.867.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 16 februari 2008, de navorderingsaanslag verminderd tot nihil.
Bij mondelinge uitspraak van 14 oktober 2008 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 november 2008, aangevuld bij brief die bij het Hof is ingekomen op 17 december 2008. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2.1. Op de balans van belanghebbende staan al jaren een pensioenverplichting en een stamrechtverplichting ten behoeve van [A], grootaandeelhouder en tevens directeur van belanghebbende (hierna: [A]).
2.2. Volgens een tot de stukken van het geding behorend uittreksel van de Kamer van Koophandel Gooi-en Eemland met dagtekening 4 december 2002 is met ingang van 1 juli 2002 ook de gemachtigde (zelfstandig bevoegd) directeur van belanghebbende.
2.3. Belanghebbende heeft aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2002 gedaan. In deze aangifte is een belastbaar bedrag aangegeven van € negatief 14.446.
Met dagtekening 31 december 2004 is aan belanghebbende een aanslag vennootschaps-belasting voor het jaar 2002 opgelegd met een belastbaar bedrag van nihil.
2.4. Tegen de hiervoor vermelde aanslag is belanghebbende in bezwaar en in beroep gekomen. In het kader van deze beroepsprocedure heeft belanghebbende bij brief van 20 oktober 2006 onder meer het volgende aan de rechtbank geschreven:
“In mijn brief van 22 augustus vroeg ik u alsnog rekening te houden met hogere personeelskosten. In aanvulling daarop vraag ik [Hof: de rechtbank] om ook rekening te houden met de faciliteit aanspraken op een pensioen prijs te geven voorzover deze niet voor verwezenlijking vatbaar zijn.
Beide punten en de bij aanslagregeling gekozen beperking van de dotatie aan het stamrecht zijn verwerkt in bijgaande vermogensopstelling en resultatenrekening 2002/2003 en de voor beide jaren gecorrigeerde aangiftes.
Voor de aanpassing van de pensioenreserve beroep ik mij namens mijn cliënt op punt 14 van het besluit van 22 april 2004, nr. CPP2003/2794M. De directeur-generaal heeft daarmee namens de staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat er geen sprake is van een belastbaar feit als het afzien van de pensioenaanspraak zich beperkt tot wat niet voor verwezenlijking vatbaar is.
Op de hoorzitting zal ik een verklaring van [A] dat hij met het prijsgeven van een deel van zijn pensioen in stemt overleggen. Wanneer u meent dat deze verklaring eerder beschikbaar moet zijn hoor ik dat graag van u.
(…)
Bijlagen:
(...)
2. Verbeterde aangifte vennootschapsbelasting 2002;”
Op de balans van de als bijlage bij de brief van 20 oktober 2006 opgenomen “verbeterde aangifte vennootschapsbelasting 2002” neemt de pensioenvoorziening in het onderhavige jaar af van € 199.702 (primo 2002) naar € 54.922 (ultimo 2002).
2.5. Naar aanleiding van voormelde “verbeterde aangifte vennootschapsbelasting” schrijft de inspecteur bij brief van 2 november 2006 dat hij voornemens is een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2002 op te leggen. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:
“U heeft verbeterde, gecorrigeerde jaarstukken en aangiften 2002 en 2003 aan de rechtbank te Haarlem gezonden.
Op grond hiervan meen ik dat de aanslag tot een onjuist bedrag is vastgesteld. U doet ten onrechte een beroep op het Besluit van 22 april 2004, nr. CPP 2003/2749M, aangezien de pensioenaanspraak en het stamrecht wel gedeeltelijk voor verwezenlijking vatbaar zijn en niet geheel vrijvallen. Een bedrag van € 80.304 (aktiva) is voor verwezenlijking vatbaar en zal worden betrokken in de loonheffing. Het restant van de prijsgegeven pensioenaanspraak dient vrij te vallen ten gunste van het resultaat over 2002.
De correctie is door mij als volgt berekend:
Stamrecht ultimo 2001 € 155.391
Oprenting verbeterde stukken € 3.196
€ 158.587
Voor verwezenlijking vatbaar € 80.304
Te belasten in VPB 2002 € 78.283
Kosten directievoering € 6.898-/-
Boete naheffing € 441-/-
Overige kosten € 77-/-
Saldo correctie VPB 2002 € 70.867
Vastgesteld belastbaar bedrag volgens de aanslag vennootschapsbelasting € nihil
Totaal van de correcties € 70.867
Gecorrigeerd belastbaar bedrag € 70.867
Ik verzoek u mij vóór 22 november 2006 mee te delen of u akkoord gaat met de aangekon-digde navorderingsaanslag. Als u niet akkoord gaat verzoek ik u mij uw bezwaren tegen de aangekondigde navorderingsaanslag vóór die datum gemotiveerd kenbaar te maken.”
2.6. Ter zitting van het Hof heeft de inspecteur onder meer het volgende verklaard:
“ Gezien de brief van 20 oktober 2006 moet ik concluderen dat is overgegaan tot afzien van pensioenrechten. In 2005 heeft gemachtigde voor het Hof Amsterdam onder leiding van de heer Van der Ouderaa reeds een verklaring ondertekend dat hij niet zal afzien van pensioen. Hier speelde een soortgelijke kwestie.
Gemachtigde stelt dat de Belastingdienst problemen met belanghebbende zoekt. Mijns inziens zoekt gemachtigde problemen met de Belastingdienst, door net voor het verlopen van de navorderingstermijn een dergelijk standpunt in te nemen.”
2.7. Met dagtekening 21 april 2007 heeft de inspecteur een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 70.867.
2.8. Gemachtigde heeft bij brief van 23 april 2007 bezwaar gemaakt tegen deze navorde-ringsaanslag. In dit bezwaarschrift is verzocht om vergoeding van proceskosten.
In de bezwaarfase hebben belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. [B] (hierna: [B]), en de inspecteur met dagtekening 15 januari 2008 een vaststellingsovereenkomst gesloten welke samengevat inhoudt dat geen sprake is van enige vorm van afzien, afkoop of anderszins beschikken over de pensioenreserve en de stamrechtreserve en dat belanghebbende deze reserves in het jaar 2002 in stand zal laten. Voorts is overeengekomen dat de navorderingsaanslag zal worden vernietigd.
2.9. Met dagtekening 16 februari 2008 is bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2002 verminderd tot nihil.
2.10. In de uitspraak op bezwaar is geen gehoor gegeven aan de door belanghebbende verzochte proceskostenvergoeding voor de kosten van de bezwaarfase. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende beroep en vervolgens hoger beroep ingesteld.
3. Geschil in hoger beroep
3.1. In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van proces-kosten in verband met het door hem ingestelde bezwaar tegen de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2002.
3.2. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase bestaande uit de kosten voor het indienen van het bezwaarschrift en de kosten voor het bijwonen van de hoorzitting van 15 januari 2008 door [B]. Volgens belanghebbende is de navorderingsaanslag door de inspecteur onrechtmatig opgelegd. Belanghebbende stelt dat het niet redelijk is dat de inspecteur een navorderingsaanslag oplegt op basis van aan de rechtbank toegezonden stukken. Bovendien gaat de navorderingsaanslag ten onrechte uit van het volledig vrijvallen van de reserves. Van enig prijsgeven is nooit sprake geweest, boven-dien was gemachtigde hiertoe niet bevoegd.
3.3. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de kosten voor het indienen van het bezwaarschrift zijn opgeroepen door de houding van gemachtigde en stelt dat hij zich niet onredelijk heeft opgesteld. Gemachtigde was als directeur van de vennootschap bevoegd tot het prijsgeven van de aanspraken en heeft dit ook gedaan, zoals blijkt uit zijn brief van 20 oktober 2006 aan de rechtbank. De fiscale juistheid van het standpunt van de inspecteur is niet betwist en het is volgens de inspecteur in de geest van de vaststellingsovereenkomst dat elke partij zijn eigen lasten draagt. Bovendien is gemachtigde vanaf 1 juli 2002 tot op heden directeur van de vennootschap en heeft hij derhalve geen recht op een kostenvergoeding, aldus de inspecteur. Tot slot worden de kosten van [B] aan gemachtigde in rekening gebracht en drukken zij niet op belanghebbende, aldus nog steeds de inspecteur.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak onder meer het volgende overwogen (belang-hebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
6. Bij de beoordeling van de klacht stelt de rechtbank voorop dat de kosten voor het maken van bezwaar ingevolge artikel 7:15, tweede lid, Awb uitsluitend worden vergoed indien de navorderingsaanslag wordt herroepen wegens een aan verweerder toe te rekenen onrechtmatigheid.
7. De rechtbank acht bij de beoordeling van de klacht met name de volgende feiten en omstandigheden van belang. Uit een herziene aangifte vennootschapsbelasting 2002 volgt dat een pensioenvoorziening gedeeltelijk en onbelast is vrijgevallen. Met het opleggen van de navorderingsaanslag heeft verweerder de vrijgevallen voorziening tot de winst gerekend. Eiseres en verweerder verschillen van mening over de gevolgen voor de belastingheffing van het prijsgeven van een pensioenaanspraak en in bezwaar is dit dispuut beslecht met de afspraak dat zowel de vrijval als de navorderingsaanslag ongedaan worden gemaakt.
8. Nu eiser in bezwaar volledig is teruggekomen op een feitelijk stelling die zij in een herziene aangifte innam, welke stelling aanleiding vormde voor de navorderingsaanslag, kan naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet worden volgehouden dat het opleggen van de navorderingsaanslag een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid behelst. Het beroep is daarom ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling van de kosten die eiseres heeft moeten maken voor de behandeling van het beroep.
4.2. Naar ’s Hofs oordeel heeft de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of belang-hebbende recht heeft op een vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure terecht vooropgesteld dat ingevolge artikel 7:15, tweede lid, Awb dient te worden beoordeeld of de navorderingsaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld wegens een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid (vgl. HR 18 juni 2010, nr. 09/00370, V-N 2010/28.6).
4.3. Evenals de rechtbank is het Hof van oordeel dat de navorderingsaanslag is gebaseerd op een door belanghebbende zelf ingenomen stelling. Dit volgt uit de in onderdeel 2.4 opgeno-men brief van 20 oktober 2006 inclusief bijlagen waarin gemachtigde in de procedure inzake de aanslag vennootschapsbelasting 2002 verzoekt “rekening te houden met de faciliteit aanspraken op een pensioen prijs te geven voor zover niet voor verwezenlijking vatbaar”. Als bijlage zijn bij deze brief herziene aangiften vennootschapsbelasting 2002 en 2003 gevoegd, alsmede een berekening van de “vrijval van de niet voor verwezenlijking vatbare pensioenaanspraken” op € 159.929. In deze brief deelt gemachtigde mee dat hij “een verkla-ring van [A] dat hij met prijsgeven pensioen instemt zal overleggen” en hieruit mocht de inspecteur in redelijkheid opmaken dat [A] reeds afstand van zijn pensioen-rechten had gedaan en dit schriftelijk in een verklaring had vastgelegd althans nog zou vastleggen.
De stelling van gemachtigde dat hij niet bevoegd was tot het prijsgeven van de pensioen-rechten snijdt geen hout; het gaat er in dit verband om dat de inspecteur naar het oordeel van het Hof mocht afgaan op de informatie die gemachtigde namens belanghebbende en haar directeur verstrekte. Als gemachtigde moet deze immers op de hoogte worden geacht van de feitelijke stand van zaken met betrekking tot het prijsgeven van de rechten.
Mede gelet op de door de inspecteur geschetste voorgeschiedenis, die door belanghebbende niet is weersproken en die eruit bestaat dat sinds 1997 diverse malen een discussie is ontstaan over pogingen van belanghebbende en haar gemachtigde om de op de balans van belang-hebbende opgenomen pensioen- en stamrechtverplichtingen onbelast te laten vrijvallen, heeft de inspecteur niet in strijd gehandeld met artikel 3:2 Awb door op basis van de hiervoor vermelde stukken een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2002 op te leggen, welke aanslag overigens ook eerst bij brief van 2 november 2006 (zie onderdeel 2.5) is aangekon-digd. Hierbij acht het Hof mede van belang dat de inspecteur, naar hij onweersproken heeft gesteld, destijds tot behoud van rechten op korte termijn de navorderingsaanslag diende op te leggen vanwege de in acht te nemen uiterste termijn voor het opleggen daarvan. Dat de herziene aangiften en de berekening van de vrijval niet rechtstreeks aan de inspecteur zijn toegezonden doet aan de voorgaande oordelen niet af.
4.4. De omstandigheid dat de navorderingsaanslag uiteindelijk tot nihil is verminderd van-wege de vaststellingsovereenkomst leidt in het onderhavige geval niet tot een proceskosten-veroordeling. In de vaststellingsovereenkomst is immers slechts vastgelegd dat deze zal worden aangemerkt “als voldoende gemotiveerd bezwaarschrift” en is over een vergoeding van proceskosten met betrekking tot de bezwaarfase niets vermeld. De vermindering - op grond van de vaststellingsovereenkomst - van de navorderingsaanslag tot nihil leidt evenmin tot de conclusie dat de navorderingsaanslag is opgelegd als gevolg van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. De navorderingsaanslag was immers (in redelijkheid) gebaseerd op door belanghebbende gepresenteerde feiten, waarvan belanghebbende zelf is terugge-komen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen in onderdeel 8 van haar uitspraak.
4.5. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat het hoger beroep ongegrond is en dat belanghebbende geen recht heeft op een vergoeding van de gemaakte proceskosten voor de bezwaarfase.
4.6. De slotsom is dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd met aanvulling van gronden.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.F. Faase, voorzitter, J. den Boer en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. L.B.M. van Bakel, als griffier. De beslissing is op 25 november 2010 in het openbaar uitgesproken. Bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.