16 november 2010 (bij vervroeging)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[ APPELLANT ],
wonende te [ A ],
APPELLANT,
advocaat: mr. P.C. Nieuwenhuizen te IJmuiden,
de rechtspersoon naar buitenlands recht
HOIST KREDIT AB,
gevestigd te Stockholm, Zweden,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. G.H.A. Versluis te Utrecht.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 8 mei 2009 is appellant, [ Appellant ], in hoger beroep gekomen van het tussenvonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 3 november 2008 en het eindvonnis van de kantonrechter van 9 februari 2009, in deze zaak onder nummer (941981) CV Expl. 08-8466 gewezen tussen hem als gedaagde in conventie en geïntimeerde, Hoist Kredit, als eiseres in conventie.
Bij arrest van 21 juli 2009 heeft het hof een comparitie van partijen gelast, welke op 2 oktober 2009 heeft plaatsgehad. Een minnelijke regeling is tussen partijen tijdens de comparitie niet tot stand gekomen. Bij memorie van grieven heeft [ Appellant ] vervolgens zes grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis van de kantonrechter - het hof verstaat daaronder het eindvonnis van 9 februari 2009 - zal vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van Hoist Kredit zal afwijzen, kosten rechtens.
Bij memorie heeft Hoist Kredit de grieven bestreden, bewijs aangeboden en, zakelijk weergegeven, geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis – het hof verstaat ook daaronder het eindvonnis van 9 februari 2009 - zal bekrachtigen en [ Appellant ] zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
Ter zitting van 20 oktober 2010 heeft [ Appellant ] de zaak doen bepleiten door mr. P.C. Nieuwenhuizen voornoemd aan de hand van pleitnotities. Ter zitting heeft [ Appellant ] nog enige inlichtingen verschaft. Hoist Kredit is niet verschenen. Een verzoek om aanhouding is niet gedaan.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 3 november 2008 onder 1.a – 1.f een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Over de feiten vermeld onder 1.b – 1.f bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
3.1 [ Appellant ] heeft met Comfort Financieringen Nederland B.V., verder ook Comfort Card, een kredietovereenkomst gesloten, met daarbij het Comfort Pluspakket, waarmee de terugbetalingsverplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst bij overlijden en arbeidsongeschiktheid van de kredietnemer worden ondervangen. Bij brief van 12 juni 2001 heeft Comfort Card aan [ Appellant ] aangeboden het Comfort Pluspakket uit te breiden met een dekking tegen het risico van onvrijwillige werkloosheid. [ Appellant ] heeft dit aanbod destijds stilzwijgend aanvaard. Sinds 30 november 2002 is [ Appellant ] werkloos. Comfort Card heeft [ Appellant ] twaalf maandtermijnen kwijtgescholden, maar Hoist Kredit, aan wie Comfort Card haar vordering op [ Appellant ] heeft overgedragen, vordert terugbetaling van het resterende onder de kredietovereenkomst door [ Appellant ] verschuldigde bedrag ad € 2.523,44, vermeerderd met rente en kosten. [ Appellant ] betwist, met een beroep op de overeengekomen aanvullende dekking tegen het risico van onvrijwillige werkloosheid, gehouden te zijn tot enige terugbetaling.
3.2 De kantonrechter heeft de vorderingen van Hoist Kredit toegewezen.
3.3 Met grief I stelt [ Appellant ] dat de kantonrechter ten onrechte heeft vastgesteld dat de kredietovereenkomst is gesloten in 2000 in plaats van in 1993. Hoist Kredit erkent dat de kredietovereenkomst in 1993 is gesloten, en in zoverre is deze grief dus juist, maar nu deze vaststelling de beslissing van de kantonrechter niet draagt, is deze grief bij gebrek aan belang tevergeefs voorgesteld.
3.4 De grieven II, III en IV lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Deze grieven richten zich alle tegen het oordeel van de kantonrechter dat bij de brief van 12 juni 2001 een prospectus was gevoegd waaruit volgt dat de aanvullende dekking tegen het risico van onvrijwillige werkloosheid een recht behelsde op kwijtschelding van maximaal twaalf maandtermijnen en dat dit aanbod van Comfort Card door [ Appellant ] is aanvaard, zodat [ Appellant ] aan die beperking is gebonden.
3.4.1 Ter toelichting op deze grieven heeft [ Appellant ] gesteld dat dat prospectus niet bij de brief van 12 juni 2001 kon zijn gevoegd omdat dat prospectus vermeldt “RBS (RD Europe) B.V.”, terwijl Comfort Card pas in december 2001 door The Royal Bank of Scotland (RBS) is overgenomen en pas vanaf 1 januari 2005 de naam RBS (RD Europe) B.V. is gaan voeren. Bovendien staan in dat prospectus Euro’s vermeld, terwijl in juni 2001 de gulden nog het betaalmiddel was. [ Appellant ] stelt dat bij de brief van 12 juni 2001 een folder was gevoegd waarin staat vermeld: “Met het Comfort Pluspakket loopt u geen financieel risico bij onvrijwillige werkeloosheid, arbeidsongeschiktheid en overlijden. Wanneer u onvrijwillig werkeloos of arbeidsongeschikt raakt, neemt Comfort Card de maandelijkse betalingen van u over”. Daarnaast wijst [ Appellant ] er op dat de brief van 12 juni 2001 vermeldt dat het Comfort Pluspakket ervoor zorgt dat in geval van arbeidsongeschiktheid het maandbedrag wordt overgenomen door Comfort Card, dat in geval van overlijden Comfort Card het totale bedrag zal kwijtschelden, en dat het Comfort Pluspakket per 1 juni 2001 is uitgebreid met “een dekking tegen het risico van onvrijwillige werkloosheid”, zonder vermelding van additionele voorwaarden. Op grond van deze mededelingen, in de brief van 12 juni 2001 en in de door [ Appellant ] aangehaalde folder, stelt [ Appellant ] dat hij er van uit mocht gaan dat in geval van werkloosheid Comfort Card alle maandtermijnen zou overnemen.
3.4.2. Hoist Kredit heeft daartegenover gesteld dat [ Appellant ] het door de kantonrechter bedoelde prospectus, dat vermeldt dat de kwijtschelding beperkt is tot twaalf maandtermijnen, zelf in eerste aanleg in het geding heeft gebracht en zich daarop heeft beroepen als onderdeel van de gemaakte afspraken, waarmee hij dat prospectus heeft aanvaard, ook al zou dat niet bij de brief van 12 juni 2001 gevoegd zijn geweest. Hoist Kredit betwist dat de door [ Appellant ] aangehaalde folder bij de brief van 12 juni 2001 zou zijn gevoegd. Wel zijn aan [ Appellant ] algemene voorwaarden toegezonden, die hij heeft aanvaard. Ook deze voorwaarden houden in dat maximaal twaalf termijnen worden kwijtgescholden en bepalen voorts dat een betalingsachterstand niet meer mag bedragen dan twee maanden, dat de werkloosheid niet het gevolg mag zijn van het van rechtswege eindigen van een arbeidsovereenkomst en dat de werkloosheid binnen 50 dagen dient te worden gemeld, terwijl [ Appellant ] aan geen van deze voorwaarden heeft voldaan. Zelfs als deze algemene voorwaarden niet van toepassing zouden zijn mocht [ Appellant ] in redelijkheid niet verwachten dat geen nadere voorwaarden zouden gelden, nu het een feit van algemene bekendheid is dat aan een verzekering voorwaarden zijn verbonden. Ook de verhoging van het maandbedrag voor de aanvullende dekking met slechts 0,1% bracht mee dat van [ Appellant ] mocht worden verwacht dat hij begreep dat geen volledige, ongeclausuleerde dekking tegen werkloosheid werd aangeboden. Een kwijtschelding van een jaar was het meest verstrekkende dat [ Appellant ] mocht verwachten. Dat een betalingsachterstand verval of opschorting van de rechten van de verzekerde tot gevolg heeft is ook zozeer een gebruikelijke afspraak, dat [ Appellant ] niet kon verwachten nog een beroep te kunnen doen op de betrokken dekking en datzelfde geldt ten aanzien van de verplichting om een aanspraak op grond van een verzekering binnen een redelijke termijn te maken, aldus Hoist Kredit. Ten slotte heeft Hoist Kredit gesteld dat [ Appellant ] in ieder geval ten minste zijn schuld, voor zover opgebouwd ná de aanvang van zijn werkloosheid, ten bedrage van € 428,01 vermeerderd met rente dient te betalen.
3.4.3. Het hof oordeelt allereerst als volgt over het al dan niet toepasselijk zijn van het prospectus en de algemene voorwaarden. [ Appellant ] heeft aannemelijk gemaakt dat het door de kantonrechter bedoelde prospectus van latere datum is dan de brief van 12 juni 2001. Hoist Kredit heeft dat ook niet betwist. Daarmee is gegeven dat de inhoud van dit prospectus geen onderdeel uitmaakte van het door [ Appellant ] aanvaarde aanbod van Comfort Card in de brief van 12 juni 2001 en derhalve toepassing mist. [ Appellant ] kan niet worden geacht dit prospectus te hebben aanvaard door het overleggen daarvan en zijn beroep daarop bij conclusie van antwoord in eerste aanleg. Hij heeft in hoger beroep voldoende toegelicht dat hij zich destijds bij het inbrengen van de betrokken produktie, als bijlage bij de brief van 12 juni 2001, heeft vergist en bij conclusie van dupliek in conventie in eerste aanleg de juiste bijlage, de door [ Appellant ] aangehaalde folder, heeft overgelegd. Het hoger beroep strekt er mede toe de mogelijkheid te bieden een in eerste aanleg gemaakte fout te herstellen. Het hof verwerpt dan ook het beroep van Hoist Kredit op dit prospectus.
3.4.4. Het hof verwerpt ook het beroep van Hoist Kredit op de door haar aangehaalde algemene voorwaarden. Zoals de kantonrechter heeft overwogen is tegenover de betwisting door [ Appellant ] en bij gebreke van nader bewijs door Hoist Kredit niet komen vast te staan dat deze algemene voorwaarden aan [ Appellant ] zijn toegezonden. Ook in hoger beroep heeft Hoist Kredit nader bewijs daarvan niet geleverd. Het algemeen geformuleerde aanbod van Hoist Kredit om al haar stellingen te bewijzen is onvoldoende specifiek om op dit punt nog nadere bewijslevering toe te laten.
3.4.5. Het voorgaande brengt mee dat niet is komen vast te staan dat ingevolge het prospectus of de door Hoist Kredit aangehaalde algemene voorwaarden is overeengekomen dat maximaal twaalf termijnen worden kwijtgescholden, dat het recht op uitkering vervalt bij een betalingsachterstand van meer dan twee maanden, dat de werkloosheid niet het gevolg mag zijn van het van rechtswege eindigen van een arbeidsovereenkomst en dat de werkloosheid binnen 50 dagen dient te worden gemeld.
3.4.6. Daarmee komt aan de orde de vraag of, zoals Hoist Kredit subsidiair heeft betoogd, dergelijke beperkende voorwaarden desondanks gelden omdat [ Appellant ] naar aanleiding van het aanbod in de brief van 12 juni 2001 in redelijkheid niet anders had mogen verwachten omdat deze aan een verzekeringsovereenkomst verbonden nadere voorwaarden zeer gebruikelijk zijn. Hierover oordeelt het hof als volgt.
3.4.7. Dat aan een verzekeringsovereenkomst voorwaarden zijn verbonden is inderdaad gebruikelijk. Daaruit kan evenwel in deze zaak niet de conclusie worden verbonden dat Comfort Card ervan mocht uitgaan dat [ Appellant ] zonder meer zou onderkennen dat aan het aanbod vervat in de brief van 12 juni 2001 voorwaarden zijn verbonden in de door Hoist Kredit voorgestane zin. De brief vermeldt: “Het Comfort Pluspakket zorgt ervoor dat in geval van arbeidsongeschiktheid het maandbedrag wordt overgenomen door Comfort Card. In geval van overlijden zal Comfort Card het totale bedrag kwijtschelden. Op veler verzoek hebben wij het Comfort Pluspakket per 1 juni 2001 uitgebreid met een dekking tegen het risico van onvrijwillige werkloosheid (na deze datum ingetreden)”. Nadere beperkende voorwaarden, anders dan dat de werkloosheid na 1 juni 2001 moet zijn ingetreden, worden in de brief niet vermeld en de brief verwijst ook niet naar verdere voorwaarden. [ Appellant ] heeft daaruit mogen afleiden dat overeenkomstig hetgeen gold bij arbeidsongeschiktheid Comfort Card ook in geval van werkloosheid de schuld zou overnemen zolang de werkloosheid duurde. Ook indien, zoals Hoist Kredit voorstaat, in aanvulling op de brief, voor de vaststelling van wat partijen zijn overeengekomen, in aanmerking moet worden genomen hetgeen gebruikelijk is bij een verzekerings-overeenkomst, is niet als vanzelfsprekend gebruikelijk een beding dat maximaal twaalf termijnen worden kwijtgescholden, dat het recht op dekking zonder nadere waarschuwing vervalt in geval van een betalingsachterstand van meer dan twee maanden, dat de werkloosheid niet het gevolg mag zijn van het van rechtswege eindigen van een arbeidsovereenkomst en dat de werkloosheid op straffe van verval van rechten binnen 50 dagen dient te worden gemeld, terwijl ook de verhoging van het maandbedrag met slechts 0.1% de toepasselijkheid van die voorwaarden niet vanzelfsprekend doet zijn. Of de door [ Appellant ] aangehaalde folder bij de brief was gevoegd kan dan ook in het midden blijven, nu ook deze geen melding maakt van de door Hoist Kredit bedoelde beperkende voorwaarden en ook anderszins geen aanleiding geeft die van toepassing te achten.
3.4.8. Hieruit volgt dat de door Hoist Kredit gestelde beperkende voorwaarden geen toepassing vinden en [ Appellant ] niet gehouden is zijn schuld, althans voor zover opgebouwd vóór aanvang van zijn werkloosheid, af te lossen.
3.4.9. Ten slotte dient dan nog te worden geoordeeld of [ Appellant ] zijn schuld, voor zover opgebouwd ná de aanvang van zijn werkloosheid, ten bedrage van € 428,01 vermeerderd met rente dient te betalen, zoals door Hoist Kredit meest subsidiair gesteld. Het hof neemt voor de beoordeling daarvan in aanmerking dat [ Appellant ] ter gelegenheid van het pleidooi in antwoord op vragen van het hof heeft verklaard ná het intreden van zijn werkloosheid geen gebruik te hebben gemaakt van de faciliteit, terwijl Hoist Kredit niet heeft onderbouwd hoe en wanneer deze gestelde schuld van € 428,01 is ontstaan en zulks zonder toelichting, die niet is gegeven, ook niet uit de door Hoist Kredit ingebrachte overzichten valt af te leiden. Het algemeen geformuleerde aanbod van Hoist Kredit om al haar stellingen te bewijzen is ook op dit punt onvoldoende specifiek om nog nadere bewijslevering toe te laten. Hieruit volgt dat van een schuld van [ Appellant ] opgebouwd ná het intreden van zijn werkloosheid niet is gebleken.
4.1 Uit al het voorgaande volgt dat [ Appellant ] niet gehouden is tot terugbetaling van de onder de krediet-overeenkomst verschuldigde gelden en dat de grieven II, III en IV slagen. De vorderingen van Hoist Kredit zijn alsnog ongegrond bevonden. De overige grieven behoeven dan geen behandeling. Het bestreden in conventie gewezen eindvonnis van 9 februari 2009 zal worden vernietigd en de vorderingen van Hoist Kredit zullen alsnog worden afgewezen.
4.2 Als de in het ongelijk gestelde partij zal Hoist Kredit worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties.
vernietigt het onder rolnummer CV 08-8466 in conventie tussen partijen gewezen vonnis van 9 februari 2009 van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam;
wijst af het door Hoist Kredit gevorderde;
veroordeelt Hoist Kredit in de kosten van het geding in beide instanties, voor zover tot heden aan de zijde van [ Appellant ] gevallen, in eerste aanleg te begroten op nihil en in hoger beroep op € 347,98 aan verschotten en 1.896,- voor salaris advocaat;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, W.J. Noordhuizen en D.J. Oranje en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 16 november 2010.