ECLI:NL:GHAMS:2010:BX5709

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-001075-10
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan poging tot doodslag met mes in Amsterdam

In deze zaak gaat het om de medeplichtigheid van de verdachte aan een poging tot doodslag. De feiten dateren van 22 december 2008, toen een onbekend gebleven man in Amsterdam het slachtoffer met een mes in het hoofd stak. De verdachte heeft de man geholpen door het slachtoffer te mishandelen en de deur naar het trappenhuis dicht te houden, waardoor het slachtoffer niet kon ontsnappen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte actief betrokken was bij de steekpartij, ondanks dat zij zelf niet de dader was van de messteken. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, en een taakstraf van 150 uur. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van 930,35 euro aan het slachtoffer te betalen. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte. De uitspraak is gedaan op 15 september 2010, na een hoger beroep tegen een eerder vonnis van de politierechter.

Uitspraak

parketnummer: 23-001075-10
datum uitspraak: 15 september 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-523432-08 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [woonadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 1 september 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Primair:
een onbekend gebleven persoon op of omstreeks 22 december 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem/haar voorgenomen misdrijf, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp éénmaal en/of meermalen (met kracht) in het (achter)hoofd, in elk geval in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden en/of éénmaal of meermalen (met kracht) in/tegen het(achter)hoofd, in elk geval tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 22 december 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door toen en aldaar,
- éénmaal of meermalen (met kracht) stompen en/of slaan tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- opzettelijk de deur naar het trappenportaal dicht te houden waardoor voornoemde [slachtoffer] tijdens bovenvermeld misdrijf niet kon wegkomen en/of
- haar (mede)verdachte niet te beletten bovengenoemde strafrechtelijke handelingen te verrichten en/of
- geen hulp te zoeken;
Subsidiair:
zij op of omstreeks 22 december 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het éénmaal of meermalen (met kracht) stompen en/of slaan tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer], waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt.
Bespreking van de bewijsverweren
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde. Uit de verklaringen van de getuigen zou immers blijken dat een gast van de verdachte, een verder onbekend gebleven man, ineens uit de woning van de verdachte kwam rennen en het slachtoffer toen heeft gestoken met een mes. Het steken was bovendien snel voorbij. Voor de verdachte was het niet voorzienbaar dat de man het slachtoffer op deze wijze zou aanvallen en zij is hier niet bij behulpzaam geweest. Wanneer het hof wel voldoende wettig bewijs aanwezig acht is dit niet overtuigend. De raadsman heeft daarom vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte het slachtoffer meermalen heeft gestompt en geslagen. De (onbekende) man heeft hem daarna ook nog geslagen. De verdachte heeft zich daarna niet afzijdig gehouden van de steekpartij. Het slachtoffer heeft meerdere malen haar stem en de stem van de van de man gehoord voor en tijdens het steken, waaruit hij afleidde dat zij beiden de gehele tijd in zijn onmiddellijke nabijheid aanwezig waren. Tevens volgt uit de getuigenverklaring van [getuige] bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep dat de verdachte, op het moment dat het slachtoffer naar het trappenhuis probeerde te vluchten, de deur naar dat trappenhuis heeft dichtgehouden door te beletten dat het slachtoffer de deurklink van die deur kon gebruiken. Hieruit concludeert het hof dat de verdachte bij het steken van het slachtoffer een actieve rol heeft gespeeld door de onbekend gebleven man behulpzaam te zijn. Het hof komt daarom in deze tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
een onbekend gebleven persoon op 22 december 2008 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet, met een mes meermalen met kracht in het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden en meermalen met kracht tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestompt en geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 22 december 2008 te Amsterdam opzettelijk behulpzaam is geweest door toen en aldaar,
- meermalen te stompen en slaan tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en
- opzettelijk de deur naar het trappenportaal dicht te houden
waardoor voornoemde [slachtoffer] tijdens bovenvermeld misdrijf niet kon wegkomen;
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot 300 euro geldboete subsidiair 6 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 4 maanden gevangenisstraf waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit, namelijk het behulpzaam zijn bij een poging tot doodslag. Het slachtoffer is een grote steekverwonding toegebracht in het hoofd, waarbij een kleine slagader is geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat messteken in het hoofd een dodelijke afloop kunnen hebben. Ook al is de verdachte zelf niet degene geweest die het slachtoffer eigenhandig de messteken heeft toegebracht, het hof neemt het haar bijzonder kwalijk dat zij haar kennis, een verder onbekend gebleven dader van de steekpartij, behulpzaam is geweest door het slachtoffer zelf te mishandelen en daarnaast bovendien de deur naar het trapportaal dicht te houden op het moment dat de verdachte probeerde te ontsnappen aan het tegen hem gebruikte geweld. Voor het slachtoffer moet dit een zeer traumatische gebeurtenis geweest zijn, zoals ook uit zijn verklaringen blijkt.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 augustus 2010 is de verdachte eerder ter zake van andere, niet soortgelijke, delicten veroordeeld.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting verzocht om een voorwaardelijke straf op te leggen, danwel een werkstraf. De verdachte leeft van een bijstandsuitkering. Wanneer zij twee maanden gedetineerd zou raken, zou ze haar uitkering verliezen en daardoor haar woning kwijtraken. Het hof houdt ook hiermee rekening.
Het hof acht een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte ten laste gelegde.
De benadeelde partij is in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 930,35 zoals door haar ook in eerste aanleg is gevorderd.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 48 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 150 (honderdvijftig) uren.
Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door hechtenis voor de duur van 75 (vijfenzeventig) dagen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het primair bewezenverklaarde en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], wonende te Amsterdam, een bedrag van EUR 930,35 (negenhonderddertig euro en vijfendertig cent), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 930,35 (negenhonderddertig euro en vijfendertig cent), zulks ten behoeve van [slachtoffer].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 18 (achttien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.A.J. Dun, mr. A.E.M. Röttgering en mr. C.J.D. Waal, in tegenwoordigheid van mr. Z.G.I. Kooi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 september 2010.