parketnummer: 23-003666-09
datum uitspraak: 21 april 2010
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2009 in de strafzaak onder de parketnummers 13-420204-09 en 14-810113-08 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in PI.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 25 juni 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 februari 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes en/of een (afgebroken) (bier)flesje, althans een scherp en/of puntig voorwerp, achter het oor, althans in het hoofd heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt;
hij op of omstreeks 18 februari 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met een mes en/of een (afgebroken) (bier)flesje, althans een scherp en/of puntig voorwerp achter het oor, althans in het hoofd heeft gesneden en/of gestoken en/of geprikt en/of (met zijn vuist) tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij op of omstreeks 18 februari 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van die [slachtoffer] gehouden en/of aan die [slachtoffer] voorgehouden en/of met dat mes, zwaaiende en/of stekende bewegingen gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
ten aanzien van het onder 1, primair ten laste gelegde:
hij op 18 februari 2009 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes achter het oor heeft gestoken;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op 18 februari 2009 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes in de richting van die [slachtoffer] gehouden.
Hetgeen onder 1, primair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend dat hij het slachtoffer met een mes heeft gestoken. Hij heeft verklaard dat hij het slachtoffer met een bierflesje heeft geslagen en dat dit bierflesje mogelijk kapot is gegaan door die klap. Dit zou de verwonding hebben veroorzaakt. De raadsman heeft daarnaast vrijspraak bepleit, omdat niemand heeft waargenomen dat de verdachte de verwonding heeft toegebracht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De aangever heeft verklaard dat hij de verwonding achter zijn linker oor heeft opgelopen doordat de verdachte hem met een mes heeft gestoken. Hij heeft het mes gedetailleerd beschreven en verklaard hoe de verdachte hem heeft gestoken. De verklaring van de aangever dat hij is gestoken met een mes wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige], die heeft verklaard dat zij heeft gezien dat de verdachte een mes in zijn hand had en dat er bloed op het lemmet van het mes zat. De medische verklaring spreekt daarbij van een steekwond. De verdachte heeft zelf bij de rechter-commissaris verklaard dat hij een tik met een bierfles heeft gegeven, dat het geen harde tik was en dat de fles niet beschadigd is geraakt.
Het is, ook overigens, zeer onwaarschijnlijk dat de verwonding van het slachtoffer zou kunnen zijn ontstaan door het slaan met een bierflesje.
Het hof acht mede op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij het slachtoffer geconstateerde letsel achter het linker oor heeft toegebracht en dat hij dit met een mes heeft gedaan.
Het hof acht voorts bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, nu hij het slachtoffer achter het linker oor heeft gestoken, terwijl algemeen bekend is dat het gebied waar de verdachte heeft gestoken (hoofd/hals), één van de meest kwetsbare delen van het menselijk lichaam is. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit de aanvullende letselverklaring blijkt dat het opgelopen letsel een steekwond van 1,5 cm betrof, reikend dóór de gehele huid, en dat het mes vermoedelijk op het bot achter het oor is afgeketst Daaruit volgt dat verdachte met enige kracht heeft gestoken. Aldus heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer door de messteek zou komen te overlijden.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De verdediging heeft subsidiair een beroep gedaan op noodweer. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het slachtoffer kwam in het donker op de verdachte af lopen en heeft hem verbaal bedreigd. De verdachte zou hebben gezien dat het slachtoffer een voorwerp pakte, waarvan de verdachte dacht dat het een vuurwapen was en dat het slachtoffer dit voorwerp op de verdachte wilde richten. Daarop heeft de verdachte het slachtoffer direct geslagen. Dit handelen was een directe reactie op een wederrechtelijke aanranding van het slachtoffer en zijn handelen was bovendien geboden om zichzelf te beschermen.
Het hof overweegt en oordeelt als volgt.
Niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, waartegen verdediging geboden was. Aangenomen moet worden dat het slachtoffer op enig moment heeft gedaan alsof hij een pistool in zijn hand had, nu het slachtoffer dit ook ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard. Blijkens de verklaringen van het slachtoffer heeft hij dit echter gedaan in reactie op de bedreiging, en mogelijk ook op het steken, met een mes door de verdachte. Het hof acht deze verklaringen aannemelijk. De bedreiging door het slachtoffer is daarom niet wederrechtelijk en de verdachte komt aldus geen beroep op noodweer toe.
Er is, ook overigens, geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1, primair bewezen verklaarde:
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft meer subsidiair een beroep op noodweerexces gedaan, zodat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Nu niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een noodweersituatie, zoals hiervoor reeds door het hof is overwogen bij de bespreking van de strafbaarheid van het bewezen verklaarde, kan evenmin sprake zijn van noodweerexces.
Aldus is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de door of namens de Brijder Verslavingszorg te geven aanwijzingen, ook indien dit inhoudt meewerken aan de intake bij de Forensische Verslavingspoli in Alkmaar of een soortgelijke instantie en/of het volgen van een ambulante behandeling bij de Brijder verslavingszorg en/of FPA, gericht op verslavings- en agressieproblematiek. Voorts heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van de door de rechtbank Alkmaar bij vonnis van 12 december 2008 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 3 maanden.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, primair en onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich laat plaatsen in de Piet Roorda kliniek. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de door de rechtbank Alkmaar bij vonnis van 12 december 2008 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden ten uitvoer zal worden gelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag en een bedreiging. Hij is met een mes achter het slachtoffer aangerend, heeft hem achter het oor gestoken en hem vervolgens achtervolgd en bedreigd met het mes in zijn hand. Dit alles vond plaats op de openbare weg. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij en in het bijzonder bij het slachtoffer. Het slachtoffer in dezen mag blijkens de aanvullende letselverklaring van 25 februari 2009 van geluk spreken dat dit steekincident niet tot ernstiger gevolgen heeft geleid. Het hof rekent het bewezen verklaarde feit de verdachte dan ook zwaar aan.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 maart 2010 is de verdachte eerder ter zake van geweldsmisdrijven veroordeeld.
Anderzijds heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij spijt heeft van het gebeurde en dat hij inziet dat hij behandeling nodig heeft. Tevens heeft hij verklaard en aangetoond dat hij onlangs zelfstandig contact heeft opgenomen met de Piet Roorda kliniek te Apeldoorn om iets te doen aan zijn huidige verslavingsproblematiek. Het hof acht het aannemelijk dat deze verslavingsproblematiek ten grondslag ligt aan de vele justitiële contacten van de verdachte in het verleden. Dat de verdachte thans zelf tot het inzicht is gekomen dat hij hieraan iets moet doen, dient naar het oordeel van het hof dan ook in zijn voordeel te worden meegewogen bij de strafoplegging, die er mede op gericht is dat de verdachte binnen afzienbare tijd met deze behandeling zal kunnen aanvangen.
Bovendien is het hof van oordeel dat de door de verdachte zelf reeds ingeslagen weg van vrijwillige opname in de Piet Roorda kliniek, voornoemd, dient te worden bevorderd. Het hof acht het dan ook in het bijzonder van belang dat de verdachte zich tijdens de proeftijd die zal worden gekoppeld aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf, zal houden aan de aanwijzingen van de Brijder Verslavingszorg.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de meervoudige kamer te Alkmaar van 12 december 2008, parketnummer 14/810113-08, van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, de tenuitvoerlegging van de bij dat vonnis voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op de grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, op het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Brijder Verslavingszorg, zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te Alkmaar van 12 december 2008, met parketnummer 14-810113-08, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.A.J. Dun, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. M. Goedhart, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 april 2010.