ECLI:NL:GHAMS:2011:474

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2011
Publicatiedatum
27 april 2013
Zaaknummer
23-005355-06
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanpassing van bewezenverklaring en straf in drugszaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 6 november 2006. De verdachte, die betrokken was bij de invoer van cocaïne, had eerder een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd gekregen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een straf van 15 maanden geëist, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, met uitzondering van de bewezenverklaring en de opgelegde straf. Het hof heeft de bewijsvoering en de strafmotivering herzien, waarbij het de rol van de verdachte in de internationale cocaïnehandel heeft meegewogen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne van Venezuela naar Nederland. Het hof heeft de straf gematigd vanwege de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn bij de berechting in hoger beroep, maar heeft de verdachte alsnog veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht op het onvoorwaardelijke gedeelte van de straf. De uitspraak is gedaan door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

parketnummer: 23-005355-06
datum uitspraak: 10 maart 2011
TEGENSPRAAK
ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 6 november 2006 in de strafzaak onder parketnummer 15-500660-06 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 26 september 2006, 19 oktober 2006 en 23 oktober 2006 en op de terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de bewezenverklaring en de opgelegde gevangenisstraf -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- met dien verstande dat:
  • het hof de bespreking en de beslissing betreffende het verzoek om aanhouding als gedaan in eerste aanleg en in het vonnis opgenomen onder 3.1 terzijde stelt;
  • het hof de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het bewijs overneemt met verbetering van de derde alinea zoals hieronder aangegeven en aanvult met de eveneens hieronder opgenomen overwegingen;
  • het hof een wijziging aanbrengt in de gebezigde bewijsmiddelen, inhoudende dat het hof het onder 1 opgenomen bewijsmiddel, alsmede de verwijzing naar dit bewijsmiddel in de inleiding in de aanvulling strafvonnis weglaat;
  • het hof de strafmotivering terzijde stelt en vervangt door de hieronder opgenomen overwegingen.

Verzoek om aanhouding

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht de zaak aan te houden teneinde [M] als getuige op te roepen. De raadsman wil de getuige vragen stellen over de inhoud van de door [M] gevoerde tapgesprekken, de juistheid van de door [O] afgelegde verklaring met betrekking tot de voorgenomen handel in cocaïne en de vraag of de verdachte daar enige betrokkenheid bij had. De raadsman van de verdachte heeft bij zijn verzoek geen adresgegevens van de getuige verstrekt. Hij heeft tevens het hof verzocht om de advocaat-generaal dan wel de rechter-commissaris op te dragen nader onderzoek te doen naar de verblijfplaats van [M] .
Het hof wijst beide verzoeken af omdat onaannemelijk is dat [M] binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen, gelet op het ontbreken van een bekende woon- of verblijfplaats van de getuige in Nederland, Venezuela of elders ter wereld. Het hof is van oordeel dat de persoonlijke gegevens die wel voorhanden zijn - voor zover deze al juist zijn - te summier en dus onvoldoende zijn om zodanige oproep binnen aanvaarbare termijn mogelijk te maken.

Verbetering en aanvulling van de overwegingen omtrent bewijsverweren

Hetgeen in het vonnis onder3.2. Bewijsverweeris opgenomen wordt door het hof verbeterd en aangevuld als volgt:
De overweging in de derde alinea, inhoudend dat de verklaring van [O] onder meer inhoudt dat hij met [M] 8 pakketten cocaïne van 1 kilogram per pakket heeft ingevoerd, wordt door het hof verbeterd gelezen als inhoudend dat deze verklaring onder meer inhoudt dat [O] met (onder meer) [M] afspraken heeft gemaakt om 8 pakketten cocaïne van 1 kilogram per pakket in Nederland in te voeren.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven – nog de volgende (‘nieuwe’) verweren gevoerd.
De verklaringen van de verdachte, afgelegd ten overstaan van de politie, mogen niet voor het bewijs gebezigd worden, nu de verdachte voorafgaande aan de verhoren niet in de gelegenheid is gesteld een advocaat te raadplegen. Voorts is onvoldoende komen vast te staan dat de verdachte de gebruiker is geweest van het telefoonnummer eindigend op 811 en dat hij de persoon was die op 22 maart 2006 rond 15.16 uur bij de woning van [O] aankwam. De observatiefoto die toen is gemaakt was onscherp, waardoor niet evident is dat de afgebeelde persoon de verdachte is. Bovendien is in het proces-verbaal waarbij deze foto is vergeleken met de foto van de verdachte (het hof begrijpt: het proces-verbaal inhoudende vaststelling identiteit [verdachte] d.d. 20 april 2006) niet gerelateerd door wie de herkenning is gedaan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Nu de verklaringen afgelegd door de verdachte bij de politie door het hof niet tot het bewijs gebezigd zullen worden, behoeft het op dit punt gevoerde verweer geen nadere bespreking. Verder geldt het volgende.
Uit het proces-verbaal van observatie (bewijsmiddel 33) volgt onder meer dat op 22 maart 2006 om 15.16 uur een man in een zwarte Audi met kenteken [kenteken] voor de woning van [O] arriveert en later contact maakt met [O] . Uit het proces-verbaal vaststelling identiteit [verdachte] (bewijsmiddel 34) blijkt dat genoemde Audi op naam staat van [K] , die op hetzelfde adres woonachtig is als de verdachte. Het hof leidt hieruit af dat [K] kennelijk de partner van [verdachte] is en dat [verdachte] mede-gebruiker van dit voertuig is. Het hof is daarom van oordeel dat deze informatie de foto-herkenning van de verdachte ondersteunt. Gelet op de samenhang tussen de observatie en de tapgesprekken van het telefoonnummer [telefoonnummer] , gaat het hof er daarom van uit dat de verdachte de gebruiker van het voormelde telefoonnummer is.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Hij in de periode van 1 maart 2006 tot en met 28 maart 2006 in Nederland en in Venezuela tezamen en in vereniging met anderen of een ander om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaiïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
en
- zich of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen,
hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s),
  • telefonisch) afspraken gemaakt en/of telefonisch contact onderhouden met verschillende personen waaronder [M] , en H. [O] en
  • ontmoetingen gehad met verschillende personen waaronder die [O] en
  • geld verstrekt en/of voorhanden gehad en
  • met die [O] en/of die [M] afspraken gemaakt over de reis en het verblijf in Venezuela van een drugskoerier.

Oplegging van straf

De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden waarvan 6 (zes) voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden waarvan 5 (vijf) voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Hij heeft bij zijn vordering uitdrukkelijk rekening gehouden met een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn bij de berechting in de fase van het hoger beroep.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met anderen, over een periode van ongeveer een maand, schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne van Venezuela naar Nederland.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van cocaïne gaat voorts gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De verdachte heeft, een organiserende en sturende rol vervuld bij de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen en aldus een rol gespeeld in de internationale cocaïnehandel. Mede gelet op de hoge straffen die in het algemeen aan koeriers, zijnde de uitvoerders, worden opgelegd, acht het hof de straf als opgelegd door de rechtbank aan de lage kant, maar nog net passend. Echter gezien de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn bij de berechting in de fase van het hoger beroep ziet het hof aanleiding die straf verder te matigen en een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur op te leggen, waarbij een gedeelte daarvan voorwaardelijk wordt opgelegd om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijke strafbare feiten te begaan.
Het hof heeft bij het vorenstaande in het nadeel van de verdachte meegewogen dat hij blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 februari 2011 eerder ter zake van een poging tot uitlokken diefstal en een poging tot zware mishandeling veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 10a van de Opiumwet (oud).
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Beslissing

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de bewezenverklaring en de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, op het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. L.A.J. Dun en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Winkels, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 maart 2011.