De rechtbank heeft belanghebbendes beroep ongegrond verklaard, waarbij zij, voor zover hier van belang, heeft overwogen:
“8. De rechtbank stelt vast dat tijdens de keuring van het motorrijtuig door de RDW op 23 maart 2000 de laadruimte op dat moment voldeed aan bovenstaande fiscale maten, zodat het motorrijtuig in die zin voldeed aan de eisen welke aan het bestelautotarief worden gesteld.
Nog afgezien van de vraag of eiser (Hof: belanghebbende) als tweede houder van het motorrijtuig daaraan vertrouwen mag ontlenen, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het motorrijtuig toentertijd met de thans gecontroleerde “hardtop”- overkapping ter keuring is aangeboden. Anders dan eiser meent gaat het hierbij niet alleen om de vraag of een overkapping gemakkelijk en zonder gereedschap is te verwijderen, maar blijkens onderdeel C van § 3.3.7. van de Leidraad BPM dient de vraag of er sprake is van een gesloten of van een open laadruimte ook te worden beoordeeld aan de hand van de aard van de constructie (eenvoudige buizen huifconstructie) en het materiaal waarvan de overkapping is vervaardigd (zeildoek). Nu het motorrijtuig ten tijde van de controle op 8 januari 2008 was voorzien van een “hardtop” overkapping kan niet worden gezegd dat hier sprake is van eenvoudige buizen huifconstructie van zeildoek als bedoeld in de Leidraad. Het door eiser gedane beroep op de brief van het Ministerie van Financiën van 17 november 2006 faalt, omdat anders dan hier het geval is, in die zaak wel aannemelijk was geworden dat bij de registratie van het motorrijtuig door de RDW een foute indeling was gemaakt.
9. Voorts heeft verweerder (Hof: de inspecteur) terecht gesteld dat de motorrijtuigenbelasting een aangiftebelasting is en dat eiser als houder verantwoordelijk is voor het doen van een juiste aangifte. Eiser had zichzelf na of vóór de aanschaf in 2004 ervan moeten vergewissen dat het motorrijtuig aan de fiscale inrichtingseisen voldeed om in aanmerking te komen voor het lage bestelautotarief voor ondernemers. Aan hetgeen onbevoegde derden, zoals de verkopende garage, hebben gezegd, kan eiser niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat het motorrijtuig aan de inrichtingseisen voor een bestelauto voldeed.
10. In hoeverre aan eiser een hersteltermijn had moet worden geboden alvorens een naheffingsaanslag op te leggen, berust dit op een discretionaire bevoegdheid van verweerder. In § 2.2.4. van de Leidraad BPM onder B is uitdrukkelijk aangegeven dat geen herstel wordt geboden en steeds wordt nageheven indien de laadruimte niet aan de fiscale maten voldoet. Een dergelijk oordeel is aan de toets van de rechter in belastingzaken onttrokken.
11. In artikel 37 van de Wet MRB is onder meer bepaald, dat in het geval, zoals bedoeld in artikel 33, artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing is. Artikel 67c voormeld houdt in dat sprake is van een verzuim indien de belastingplichtige de belasting die op aangifte moet worden voldaan, niet (tijdig) heeft betaald. Ter zake van dit verzuim kan de inspecteur een boete van ten hoogste € 4.537 opleggen. In § 34, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 is bepaald dat de verzuimboete maximaal 100 procent bedraagt van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald.
12. Gezien de omstandigheden van het geval - eiser heeft het motorrijtuig als personenauto gebruikt, terwijl hij had moeten weten, dat de daarvoor verschuldigde motorrijtuigen-belasting niet was betaald - heeft verweerder de boete met inachtneming van de onder 11 vermelde wettelijke bepalingen terecht op 100 procent van de nageheven belasting gesteld. Eiser heeft geen omstandigheden gesteld - en de rechtbank is daarvan ook overigens niet gebleken - op grond waarvan de boete op een te hoog bedrag is berekend. De enkele stelling dat eiser niet op de hoogte was van de inrichtingseisen treft geen doel, omdat eiser zich van deze eisen op de hoogte had moeten laten stellen. De rechtbank acht de boete dan ook passend en geboden.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.”