De rechtbank heeft belanghebbendes beroep ongegrond verklaard, waarbij zij, voor zover hier van belang, heeft overwogen:
“8. (…) Een laadruimte met een overkapping van 106 cm voldoet hiermee niet aan de in artikel 3, lid d, onder 1º van de MRB gestelde hoogte-eis van 130 cm. Voorts was de overkapping van het motorrijtuig niet vastgezet met vleugelmoeren, maar met gewone bouten en moeren. Er was dus ook geen sprake was een gemakkelijk te verwijderen constructie in welk geval blijkens onderdeel C van § 3.3.7. van de Leidraad BPM niet kan worden gezegd dat door het aanbrengen van een overkapping een dichte laadruimte is ontstaan en het motorrijtuig alsnog aan de eisen van het bestelautotarief voldeed. Bovendien gaat het, anders dan eiser (Hof: belanghebbende) meent, hierbij niet alleen om de vraag of een overkapping gemakkelijk en zonder gereedschap is te verwijderen, maar blijkens onderdeel C van § 3.3.7. van de Leidraad BPM dient de vraag of er sprake is van een gesloten of van een open laadruimte ook te worden beoordeeld aan de hand van de aard van de constructie (eenvoudige buizen huifconstructie) en het materiaal waarvan de overkapping is vervaardigd (zeildoek). Nu het motorrijtuig ten tijde van de controle op 14 januari 2008 was voorzien van een “hardtop”-overkapping kan niet worden gezegd dat hier sprake is van eenvoudige buizen huifconstructie van zeildoek als bedoeld in de Leidraad.
9. Voor zover eiser zou bedoelen dat het motorrijtuig na een herkeuring alsnog aan de eisen van het bestelautotarief voldeed doordat na de keuring op 22 december 2005 de vloerbedekking en hemel uit de cabine zijn weggehaald en de cabine daarmee een hoogte van 130 cm had en dat tijdens beide keuringen de “hardtop”- overkapping aanwezig was, kan hem dat niet baten, omdat hij van deze voorstelling van zaken tijdens de keuringen geen enkel bewijs heeft bijgebracht. De rechtbank hecht meer geloof aan de stelling van verweerder (Hof: de inspecteur) dat de vermelding van het fiscale blok van 125 cm x 98 cm erop wijst, dat het motorrijtuig in eerste instantie bij de RDW is aangeboden met overkapping. Nu het motorrijtuig uiteindelijk door de douane is gekeurd als bestelauto, acht de rechtbank het met verweerder aannemelijk dat het motorrijtuig bij het tweede onderzoek (waarop de onder 2 genoemde mutatie is gevolgd) is aangeboden zonder overkapping dan wel dat toen sprake was van een eenvoudig te verwijderen constructie. Het door eiser gedane beroep op de brief van het Ministerie van Financiën van 17 november 2006 faalt, omdat anders dan hier het geval is, in die zaak wel aannemelijk was geworden dat bij de registratie van het motorrijtuig door de RDW een foute indeling was gemaakt.
10. Voorts heeft verweerder terecht gesteld dat de motorrijtuigenbelasting een aangiftebelasting is en dat eiser als houder verantwoordelijk is voor het doen van een juiste aangifte. Eiser had zichzelf bij de aanschaf van het motorrijtuig en voor zover in een later stadium de “hardtop”-overkapping is aangebracht, zich ervan moeten vergewissen dat het motorrijtuig aan de fiscale inrichtingseisen voldeed om in aanmerking te komen voor het lage bestelautotarief voor ondernemers. Aan hetgeen onbevoegde derden, zoals de verkopende garage, zouden hebben gezegd, kan eiser niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat het motorrijtuig aan de inrichtingseisen voor een bestelauto voldeed.
Het was de verantwoordelijkheid van eiser, als de persoon die gebruik wilde maken van een gunstige regeling, om zich op de hoogte te stellen van de inrichtingseisen die aan een bestelauto worden gesteld.
11. In hoeverre aan eiser een hersteltermijn had moet worden geboden alvorens een naheffingsaanslag op te leggen, berust dit op een discretionaire bevoegdheid van verweerder. In § 2.2.4. van de Leidraad BPM onder B is uitdrukkelijk aangegeven dat geen herstel wordt geboden en steeds wordt nageheven indien de laadruimte niet aan de fiscale maten voldoet. Een dergelijk oordeel is aan de toets van de rechter in belastingzaken onttrokken. De blote stelling van eiser dat de controlerend ambtenaar op 14 januari 2008 wel een dergelijke hersteltermijn zou hebben aangeboden, acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk nu hij daarvoor geen enkel bewijs heeft bijgedragen.
12. In artikel 37 van de Wet MRB is onder meer bepaald, dat in het geval, zoals bedoeld in artikel 33, artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing is. Artikel 67c voormeld houdt in dat sprake is van een verzuim indien de belastingplichtige de belasting die op aangifte moet worden voldaan, niet (tijdig) heeft betaald. Ter zake van dit verzuim kan de inspecteur een boete van ten hoogste € 4.537 opleggen.
In § 34, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 is bepaald dat de verzuimboete maximaal 100 procent bedraagt van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald.
13. Gezien de omstandigheden van het geval - eiser heeft het motorrijtuig als personenauto gebruikt, terwijl hij had moeten weten, dat de daarvoor verschuldigde motorrijtuigen-belasting niet was betaald - heeft verweerder de boete met inachtneming van de onder 12. vermelde wettelijke bepalingen terecht op 100 procent van de nageheven belasting gesteld. Eiser heeft geen omstandigheden gesteld - en de rechtbank is daarvan ook overigens niet gebleken - op grond waarvan de boete naar een te hoog bedrag is berekend. De enkele stelling dat eiser niet op de hoogte was van de inrichtingseisen treft geen doel, omdat eiser zich van deze eisen op de hoogte had moeten laten stellen. De rechtbank acht de boete daarom passend en geboden.”