3.2 In de akte van huwelijkse voorwaarden, tussen partijen verleden op 26 april 1991, zijn zij, voor zover te dezen van belang, als volgt overeengekomen:
“Artikel 1
Tussen de echtgenoten zal generlei vermogensrechtelijke gemeenschap, welke ook, bestaan.
(…)
Artikel 7
1. De kosten van huishouding zullen vooreerst uit de netto-inkomsten uit arbeid van ieder van de
echtgenoten worden bestreden. Indien beide echtgenoten inkomsten uit arbeid genieten, worden
bedoelde kosten naar evenredigheid van de betreffende inkomsten gedragen.
2. De echtgenoot die in overwegende mate de inkomsten uit arbeid geniet, is verplicht aan de andere
echtgenoot voldoende gelden ter beschikking te stellen voor de gewone gang van de
gemeenschappelijke huishouding.
3.Wanneer de inkomsten uit arbeid niet toereikend zijn voor het bestrijden van de kosten van de
huishouding dan komen die kosten ten laste van ieders netto-vermogen en wel naar evenredigheid
daarvan.
Onder inkomsten uit arbeid worden mede begrepen winst uit zelfstandig uitgeoefend beroep of
bedrijf alsmede alle uitkeringen, welke strekken tot vervanging van inkomsten uit arbeid, zoals
sociale uitkeringen, alsmede pensioenuitkeringen.
4. Onder netto-inkomsten uit arbeid worden verstaan de inkomsten uit arbeid na aftrek van de
daarover verschuldigde belasting op inkomen, premieheffing-volksverzekeringen en andere
wettelijke inhoudingen of heffingen.
Onder netto-vermogen wordt verstaan het vermogen onder aftrek van alle belastingen op
vermogen.
5. Onder de kosten van de huishouding zijn begrepen de kosten van de verzorging en opvoeding van
de kinderen die uit het huwelijk van de echtgenoten mochten worden geboren, die door hen
mochten worden geadopteerd of die met beider toestemming in het gezin mochten worden
opgenomen.
Tevens zijn onder de kosten van de huishouding begrepen de uitgaven terzake van de verwerving
van huishoudelijke inboedelgoederen, gebruikelijke verzekeringen, gezamenlijke vakanties,
medische verzorging, de rentetermijnen met betrekking tot geldleningen, welke aangegaan werden
ter financiering van de echtelijke woning, huurtermijnen aangaande de huur van de echtelijke
woning, alsmede alle dagelijkse uitgaven, welke passen in het leefpatroon van partijen.
(…)
Artikel 9
1. Binnen twaalf maanden na het einde van elk kalenderjaar, kan ieder van de echtgenoten vorderen
van de andere echtgenoot om ter verdeling bij helfte bijeen te voegen hetgeen van hun netto-
inkomsten uit arbeid (als hiervoor in artikel 7 lid 4 bedoeld) niet is besteed ter dekking van de
kosten van de huishouding of op andere wijze gelijkelijk aan beiden ten goede is gekomen. Indien
de echtgenoten over en weer een vordering op elkaar krijgen worden de vorderingen
gecompenseerd tot het bedrag van de kleinste vordering.
2. De verrekening geschiedt doordat de verrekenplichtige partij uiterlijk binnen vier en twintig
maanden na verloop van een kalenderjaar een zodanig bedrag uitkeert aan de andere partij dat
daardoor per saldo ieder van partijen de helft heeft genoten van de gezamenlijke netto-inkomsten
uit arbeid als bedoeld in lid 1 van dit artikel.
3. Ingeval gewichtige redenen zich verzetten tegen prompte voldoening zullen de echtgenoten een
redelijke betalingsregeling - al of niet met zekerheidsstelling - treffen, waarbij de belangen van
beiden in acht worden genomen.
4. Gemelde vordering tot deling bij helfte over enig kalenderjaar vervalt en het hiervoor onder lid 1
en lid 2 van dit artikel bepaalde zal geen toepassing vinden indien die vordering niet binnen
genoemde twaalf maanden is ingesteld, tenzij partijen anders overeenkomen.
5. Geen verrekening heeft plaats:
a. Over een periode dat partijen niet samenwonen.
b. Over een periode gedurende welke partijen gescheiden leefden van tafel en bed.
c. Over het kalenderjaar dat de netto-inkomsten uit arbeid van een echtgenoot als bedoeld in lid 1
van dit artikel, tengevolge van verlies in een zelfstandig uitgeoefend beroep of bedrijf van die
echtgenoot negatief is en over volgende kalenderjaren indien en voor zover het voor verrekening
overeenkomstig lid 1 van dit artikel vatbare inkomen van de betreffende echtgenoot niet het
bedrag van het verlies heeft bereikt.
d. Indien een echtgenoot surseance van betaling heeft, in staat van faillissement verkeert ofwel
verkeerd heeft, terwijl het faillissement op andere wijze dan door homologatie van accoord is
geëindigd en deze echtgenoot op grond van de verrekening een vordering op de andere echtgenoot
zou verkrijgen.
e. Voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.”