GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid EVEREG B.V.,
gevestigd te Andijk,
2. [ APPELLANT 2 ],
wonende te [ A ],
APPELLANTEN,
advocaat: mr. J.M.R. Vlaar te Eindhoven,
mr. A.J.J. SWEENS pro sé,
kantoorhoudend te Den Helder,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 5 augustus 2010 zijn appellanten (hierna gezamenlijk [ Appellanten ] en afzonderlijk Evereg respectievelijk [ Appellant 2 ]) in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Alkmaar, onder zaak-/rolnummer 111342 / HA ZA 09-542 tussen partijen - Evereg c.s. als eisers en geïntimeerde (hierna: Sweens) als gedaagde – gewezen en uitgesproken op 12 mei 2010.
[ Appellanten ] hebben bij memorie grieven geformuleerd en toegelicht, hun eis gewijzigd, bewijs aangeboden en bescheiden in het geding gebracht, met conclusie, kort gezegd, dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en Sweens uitvoerbaar bij voorraad – betalingsverplichtingen zullen worden opgelegd als in de memorie nader omschreven, met veroordeling van Sweens in de kosten van de beide instanties.
Daarop heeft Sweens geantwoord en bewijs aangeboden, met conclu¬sie, kort gezegd, dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, met – uitvoerbaar bij voorraad – hoofdelijke veroordeling van [ Appellanten ] in de kosten van het hoger beroep, inclusief nakosten.
Vervolgens is arrest gevraagd. Het hof zal oordelen op basis van de in beide instanties overgelegde stukken.
Tussen partijen staat, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, het volgende vast.
2.1 [ Appellant 2 ] is bestuurder van Evereg. Evereg is/was bestuurder van Lico Teelt B.V. (hierna: Lico Teelt)
2.2 Lico Teelt en de vennootschap onder firma Bleeker Smit (hierna: Bleeker Smit) hebben in 1999 een contractteeltovereenkomst gesloten. Met betrekking tot de naleving van die overeenkomst is een geschil ontstaan in verband waarmee Lico Teelt Bleeker Smit heeft gedagvaard voor de rechtbank Alkmaar. In dat geding heeft Bleeker Smit een reconventionele vordering ingesteld.
2.3 [ Appellant 2 ] is/was ook bestuurder van Lily Company B.V. (hierna: Lily Company). Bij overeenkomst van 1 juli 2001 heeft Lico Teelt al haar activa aan Lily Company overgedragen.
2.4 Lico Teelt is op 27 maart 2003 failliet verklaard, met benoeming van Sweens tot curator.
2.5 Een vaststellingsovereenkomst, op 8 juli 2003 ondertekend door Sweens als curator in het faillissement van Lico Teelt en van de gelieerde vennootschap Lico Export, en op 18 juli 2003 ondertekend door [ Appellant 2 ] namens Lily Company, houdt in dat Lily Company aan de boedel (van Lico Teelt en Lico Export) € 45.000,= voldoet, waarvan € 12.230,06 wordt geacht reeds te zijn voldaan in de vorm van in de boedel gevallen betalingen van debiteuren van Lily Company. De overeenkomst houdt voorts in dat partijen aldus een regeling willen treffen voor, enerzijds, het standpunt van Sweens in de hoedanigheid van curator dat de onder 2.3 genoemde activatransactie paulianeus is, en anderzijds het standpunt van Lily Company dat de in de boedel terechtgekomen betalingen van haar debiteuren aan haar moeten worden afgedragen.
2.6 Bleeker Smit heeft haar (in de onder 2.2 bedoelde procedure in reconventie ingestelde) vordering ter verficatie in het faillissement van Lico Teelt aangemeld, waarna Sweens haar op de lijst van voorlopig betwiste vorderingen heeft geplaatst.
2.7 Bij brief van 12 mei 2004 heeft Sweens [ Appellant 2 ] bericht dat hij ter voorbereiding op een op 14 mei 2004 te houden verificatievergadering de vordering van Bleeker Smit (nader) had beoordeeld, en bevonden dat (in verband met de aanwezigheid van een preferente vordering) bij betwisting daarvan geen direct belang bestond, terwijl die (reconventionele) vordering van Bleeker Smit eerder zou worden toegewezen dan de (conventionele) vordering van Lico Teelt. Sweens deelde mee dat hij om die redenen voornemens was de vordering van Bleeker Smit alsnog te erkennen, en verzocht [ Appellant 2 ] eventuele argumenten voor volharding in het betwisten tijdig voor de verificatievergadering mee te delen.
2.8 [ Appellant 2 ] heeft Sweens daarop bij brief van 13 mei 2004 laten weten:
“Wat u met de zaak Bleeker doet lijkt mij in hoofdzaak uw zaak (…)
Dat het in praktische zin niet zinnig zal zijn om door te procederen hebben we al aangegeven, omdat er bij het winnen van de zaak geen verhaalmogelijkheden zullen zijn. Duidelijk dient dus te zijn dat van mijn zijde, de vordering van [Bleeker] niet wordt geaccepteerd, althans verrekenbaar wordt gesteld met onze eigen vordering [op] hem.
We nemen dit principiële standpunt in omdat (de advocaat van) Bleeker met privé aansprakelijkheid heeft gedreigd (…)”
2.9 Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft [ Appellant 2 ]de op 14 mei 2004 gehouden verificatievergadering in het faillissement van Lico Teelt (en Lico Export) bijgewoond. Dit proces-verbaal houdt verder in, voor zover thans van belang:
“De curator […] verzoekt in het faillissement van LICO TEELT B.V. de vorderingen vermeld onder nummer […] 2 […] Bleeker Smit v.o.f. ten bedrage van € 63.430,53 over te brengen naar de lijst van concurrente crediteuren, daar hij deze vorderingen niet langer betwist.
Daar niemand verder bezwaar maakt tegen de verificatie van de door de curator ter verificatie voorgedragen vorderingen, brengt de rechter-commissaris vervolgens de niet (langer) betwiste vorderingen over op de navolgende lijst van erkende schuldeisers […]
Daar niemand verder enig verzoek doet of het woord verlangt sluit de rechter-commissaris de vergadering”
2.10 In de onder 2.2 genoemde procedure is Sweens als curator opgeroepen het geding (in conventie) voort te zetten. Sweens heeft [ Appellant 2 ] bij brief van 21 juni 2005 laten weten dat hij niet van zins was daaraan gehoor te geven, en hem uitgenodigd argumenten te geven de procedure wel voort te zetten. Bij brief van 27 juni 2005 heeft [ Appellant 2 ] daarop geantwoord dat hij de zaak als kansrijk beschouwde, terwijl het niet-voortzetten daarvan tot gevolg zou hebben dat de boedel voor een aanzienlijk bedrag tekort zou worden gedaan. In dat geding is op 26 oktober 2005 een vonnis uitgesproken, waarbij Sweens als curator ontslag van instantie is verleend, en Bleeker Smit in haar vordering niet-ontvankelijk is verklaard.
2.11 Op vordering van Bleeker Smit is bij vonnis van 27 augustus 2008 voor recht verklaard dat [ Appellanten ] jegens Bleeker Smit uit hoofde van onrechtmatige daad hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade – nader op te maken bij staat – die voortvloeit uit het onbetaald blijven van de vordering van Bleeker Smit op Lico Teelt.
2.12 Bij een op 29 mei 2009 ontvangen verzoekschrift hebben Evereg c.s. de rechtbank Alkmaar verzocht het onder 2.9 weergegeven proces-verbaal van de verificatievergadering te verbeteren, aldus dat na verbetering uit het proces-verbaal zal blijken dat de bestuurders van de failliet de vordering van Bleeker Smit hebben betwist. Bij beslissing van 5 januari 2010 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen.
2.13 Sweens heeft in hoedanigheid van curator in het faillissement van Lico Teelt (en Lico Export) de veroordeling van Evereg, [ Appellant 2 ] en de echtgenote van [ Appellant 2 ] (eveneens bestuurder van Evereg) gevorderd wegens de in art. 2:248 BW bedoelde bestuurdersaansprakelijkheid. Die vordering is afgewezen bij vonnis van de rechtbank Alkmaar van 27 januari 2010.
3.1 In eerste aanleg hebben [ Appellanten ] gevorderd, kort gezegd, dat voor recht zal worden verklaard dat Sweens door de wijze waarop hij als curator in het faillissement van Lico Teelt (en Lico Export) is opgetreden jegens de bestuurders van die vennootschappen persoonlijk onrechtmatig heeft gehandeld, en Sweens zal worden veroordeeld tot betaling van nader bij staat op te maken schade.
3.2 In hun hoger beroep tegen de afwijzing van deze vordering vermeerderen [ Appellanten ] hun eis, aldus dat zij thans ook vorderen dat Sweens tot het betalen van geldsommen wordt veroordeeld, zoals vermeld op de tweede bladzijde van de memorie van grieven.
3.3 Bij beoordeling van de grieven stelt het hof het volgende voorop. De curator in een faillissement staat niet in contractuele betrekking tot degenen wier belangen hij in die hoedanigheid heeft te behartigen, doch vervult een hem bij rechterlijke uitspraak opgelegde taak waarbij hij rekening zal moeten houden met uiteenlopende of zelfs tegenstrijdige belangen en in voorkomend geval ook met belangen van maatschappelijke aard, en waarbij hij zich genoodzaakt kan zien op (zeer) korte termijn beslissingen te nemen waarmee grote bedragen gemoeid kunnen zijn. Hieruit vloeit voort dat de curator een aanzienlijke beleids- en beslissingsvrijheid moet worden gelaten.
3.4 Deze bijzondere kenmerken van de taak van de faillissementscurator brengen mee dat bij het vaststellen van diens persoonlijke aansprakelijkheid terughoudendheid moet worden betracht, en een op die bijzonderheden afgestemde zorgvuldigheidsnorm moet worden aangelegd. Deze norm komt hierop neer dat een curator behoort te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van iemand die over voldoende inzicht in, en ervaring met de vervulling van deze functie beschikt, en zijn taak nauwgezet en met inzet vervult. Aangezien zulke behoorlijke taakvervulling meebrengt dat de curator steeds alle aan hem toevertrouwde belangen voor ogen houdt, in het bijzonder die van de schuldeisers, kan diens persoonlijke aansprakelijkheid niet berusten op de enkele omstandigheid dat hij heeft geweigerd de wensen of belangen van een aandeelhouder of bestuurder van de gefailleerde rechtspersoon te laten prevaleren boven andere in aanmerking te nemen belangen, zoals het belang bij een voortvarende afwikkeling van het faillissement en beperking van de daaraan verbonden kosten.
3.5 Voorts moet als onjuist van de hand worden gewezen de stelling (te vinden op bladzijde 2 van de memorie van grieven) dat het optreden van de faillissementscurator mede moet worden beoordeeld naar de in de Algemene wet bestuursrecht neergelegde beginselen van een behoorlijk bestuur. Aangezien de faillissementscurator zijn bevoegdheden niet rechtstreeks aan een wettelijke taakomschrijving ontleent doch aan het vonnis waarbij hij is benoemd, is hij niet als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht te beschouwen. Ook overigens is er geen grond om een of meer van de in de Algemene wet bestuursrecht opgenomen voorschriften van (overeenkomstige) toepassing te achten op het handelen van een faillissementscurator.
3.6 Uit de hiervoor geformuleerde uitgangspunten volgt dat de (overige) grieven – die zich voor gezamenlijke beoordeling lenen – falen voor zover zij zijn gebaseerd op de gedachte dat Sweens als curator in het faillissement van Lico Teelt gehouden was bijzondere zorg te betrachten ten aanzien van de belangen van Evereg als aandeelhouder van de gefailleerde vennootschap, of van [ Appellant 2 ] als haar bestuurder (en middellijk belanghebbende).
3.7 Voor het overige missen de grieven doel omdat zij een toereikende en concrete onderbouwing ontberen. [ Appellanten ] hebben geen concrete feiten gesteld die de gevolgtrekking rechtvaardigen dat Sweens de onder 2.5 genoemde vaststellingsovereenkomst heeft voorgesteld en/of gesloten zonder ervan uit te kunnen gaan dat de onder 2.3 genoemde activatransactie binnen het bereik van art. 42 Fw viel. Evenmin hebben [ Appellanten ] de concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat Sweens in redelijkheid geen aanleiding had kunnen vinden om de onder 2.13 bedoelde, afgewezen, vordering in te stellen.
3.8 Voor zover [ Appellanten ] hun klachten in verband brengen met de gang van zaken rond het onder 2.9 gedeeltelijk weergegeven proces-verbaal van de verificatievergadering, falen zij op de gronden die zijn genoemd onder 4.8 van het bestreden vonnis, waarmee het hof zich geheel verenigt.
3.9 De grieven kunnen derhalve niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak voeren, terwijl de in hoger beroep vermeerderde eis slechts kan worden afgewezen. Aangezien [ Appellanten ] niet de concrete feiten en omstandigheden noemen die tot andere beslissingen kunnen nopen, wordt hun aanbod (nader) bewijs te leveren als onvoldoende gespecificeerd gepasseerd.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd. [ Appellanten ] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd;
verwijst – uitvoerbaar bij voorraad – [ Appellanten ] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover aan de kant van Sweens gevallen, op € 314,= voor verschotten, op € 894,= voor salaris van de advocaat en op € 131,= voor nasalaris van de advocaat, te vermeerderen met € 68,= voor nasalaris van de advocaat alsmede de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, W.H.F.M. Cortenraad en J. Wortel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 april 2011.