parketnummer: 23-004667-09
datum uitspraak: 14 juni 2011
ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 september 2009 in de strafzaak onder parketnummer 13-520005-05 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1959],
adres: [adres], [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 12 januari 2009 en 24, 25 en 27 augustus 2009 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 9 mei 2011 en 6 juni 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden naar voren is gebracht.
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2002 tot en met 8 augustus 2002 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [H.F. ] heeft gedwongen tot de afgifte van (een deel van) de eigendom van horecaonderneming 'Raffles' en/of een of meer aandelen in horecaonderneming 'Raffles' en/of (27.199 althans een of meer) aandelen in het kapitaal van Raffle's B.V., geheel of ten dele toebehorende aan [H.F. ] voornoemd, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij verdachte en/of een of meer van zijn mededaders:
subsidiair:
hij op of omstreeks 8 augustus 2002, althans in of omstreeks de periode van 1 juli 202 tot en met 8 augustus 2002 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een ander, te weten [H.F. ], door geweld en/of door één of meer andere feitelijkheden en/of door bedreiging met geweld en/of met één of meer andere feitelijkheden, gericht tegen die [H.F. ] en/of tegen diens vriendin, wederrechtelijk heeft gedwongen tot de afgifte van (een deel van) de eigendom van horecaonderneming 'Raffles' en/of een of meer aandelen in horecaonderneming 'Raffles' en/of (27.199 althans een of meer) aandelen in het kapitaal van Raffle's B.V., geheel of ten dele toebehorende aan [H.F. ] voornoemd, en/of tot ondertekening van een aandeelhoudersbesluit en/of één of meer volmachten, althans van schriftelijke documenten, ten overstaan van een notaris, hebbende dat geweld en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkheden hieruit bestaan, dat hij verdachte en/of een of meer van zijn mededaders:
- op het kantoor van hem verdachte, dan wel IMCA tegen die [H.F. ] (aldaar) met stemverheffing en/of op dreigende wijze heeft/hebben gezegd: "Je moet vandaag gaan tekenen" en/of "Je hebt niets meer met [verdachte] te maken, je hebt nu met mij te maken" en/of "Heb je mij niet gehoord? Je hebt met mij te maken. Wat in het verleden is gebeurd, daar heb je niets meer mee te maken. Wij gaan nu tekenen. Wat er ook gebeurt, je gaat nu tekenen" en/of "Ga zitten, we gaan nu tekenen. [verdachte] heeft geld in jouw zaak gestopt en nu wil jij niet tekenen" en/of "Jij gaat nergens naar toe, jij gaat tekenen" en/of "We gaan jouw paspoort halen, want ik weet waar je woont en wie jouw vriendin is, en dan gaan we naar de notaris" en/of
- [H.F. ] op het kantoor van verdachte, dan wel IMCA enige tijd heeft/hebben vastgehouden en/of
- onder dwang van de bovenomschreven dreigende situatie (vervolgens) [H.F. ] in een auto met mededader [I.M. ] naar het huis van die vriendin is/zijn gereden en/of
- onder dwang van de situatie het paspoort van [H.F. ] heeft/hebben opgehaald en/of
- die [H.F. ] onder bovenomschreven dreigende situatie in een auto met mededader [I.M. ] heeft meegenomen naar een notaris en/of
- die [H.F. ] onder bovenomschreven dreigende situatie een overeenkomst tot overdracht en/of afgifte van aandelen en/of de (gedeeltelijke) eigendom heeft/hebben laten tekenen,
althans dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen met enig geweld die [H.F. ] heeft/hebben gedreigd;
meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2002 tot en met 8 augustus 2002 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk [H.F. ] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer) van zijn mededader(s):
- [H.F. ] op het kantoor van [verdachte], dan wel IMCA enige tijd vastgehouden en/of
-(daarbij) tegen die [H.F. ] (aldaar) met stemverheffing en/of op dreigende wijze gezegd: "Je moet vandaag gaan tekenen" en/of "Je hebt niets meer met [verdachte] te maken, je hebt nu met mij te maken" en/of "Heb je mij niet gehoord? Je hebt met mij te maken. Wat in het verleden is gebeurd, daar heb je niets meer mee te maken. Wij gaan nu tekenen. Wat er ook gebeurt, je gaat nu tekenen" en/of "Ga zitten, we gaan nu tekenen. [verdachte] heeft geld in jouw zaak gestopt en nu wil jij niet tekenen" en/of "Jij gaat nergens naar toe, jij gaat tekenen" en/of "We gaan jouw paspoort halen, want ik weet waar je woont en wie jouw vriendin is, en dan gaan we naar de notaris" en/of
- (vervolgens) [H.F. ] onder dwang (van de bovenomschreven dreigende situatie) in een auto met mededader [I.M. ] naar het huis van die vriendin meegenomen en/of
- die [H.F. ] onder dwang (van de bovenomschreven dreigende situatie) in een auto met mededader [I.M. ] meegenomen naar een notaris;
meest subsidiair:
[I.M. ] en (een) ander(en) op of omstreeks 1 juli 2002 tot en met 8 augustus 2002 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [H.F. ] heeft gedwongen tot de afgifte van (een deel van) de eigendom van horecaonderneming "Raffles"en/of aandelen in horecaonderneming "Raffles" en/of (27.199 althans een of meer) aandelen in het kapitaal van Raffle's B.V., geheel of ten dele toebehorende aan [H.F. ] voornoemd, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, [I.M. ], tezamen en in vereniging met een ander(en):
- op het kantoor van [verdachte], dan wel IMCA tegen die [H.F. ] (aldaar) met stemverheffing en/of op dreigende wijze heeft gezegd:"Je moet vandaag gaan tekenen" en/of "Je hebt niets meer met [verdachte] te maken, je hebt nu met mij te maken" en/of "Heb je mij niet gehoord? Je hebt met mij te maken. Wat in het verleden is gebeurd, daar heb je niets meer mee te maken. Wij gaan nu tekenen. Wat er ook gebeurt, je gaat nu tekenen" en/of "Ga zitten, we gaan nu tekenen. [verdachte] heeft geld in jouw zaak gestopt en nu wil jij niet tekenen" en/of "Jij gaat nergens naar toe, jij gaat tekenen" en/of op dreigende wijze "We gaan jouw paspoort halen, want ik weet waar je woont en wie jouw vriendin is, en dan gaan we naar de notaris" en/of
- [H.F. ] op het kantoor van [verdachte], dan wel IMCA enige tijd vastgehouden en/of
- onder dwang van de bovenomschreven dreigende situatie (vervolgens) met [H.F. ] in een auto met mededader [I.M. ] naar het huis van die vriendin is/zijn gereden en/of
- onder dwang van de situatie het paspoort van [H.F. ] heeft opgehaald en/of
- die [H.F. ] onder bovenomschreven dreigende situatie in een auto met mededader [I.M. ] heeft meegenomen naar een notaris en/of
- die [H.F. ] onder bovenomschreven dreigende situatie een overeenkomst tot overdracht en/of afgifte van aandelen en/of de (gedeeltelijke) eigendom heeft laten tekenen,
[I.M. ] en/of anderen in of omstreeks de periode 1 juli 2002 tot en met 8 augustus 2002 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk [H.F. ] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, voornoemde [I.M. ], en/of (een of meer) van zijn mededader(s):
- [H.F. ] op het kantoor van [verdachte], dan wel IMCA enige tijd vastgehouden en/of
- (daarbij) tegen die [H.F. ] (aldaar) met stemverheffing en/of op dreigende wijze gezegd: "Je moet vandaag gaan tekenen" en/of "Je hebt niets meer met [verdachte] te maken, je hebt nu met mij te maken" en/of "Heb je mij niet gehoord? Je hebt met mij te maken. Wat in het verleden is gebeurd, daar heb je niets meer mee te maken. Wij gaan nu tekenen. Wat er ook gebeurt, je gaat nu tekenen" en/of "Ga zitten, we gaan nu tekenen. [verdachte] heeft geld in jouw zaak gestopt en nu wil jij niet tekenen" en/of "Jij gaat nergens naar toe, jij gaat tekenen "en/of "We gaan jouw paspoort halen, want ik weet waar je woont en wie jouw vriendin is, en dan gaan we naar de notaris" en/of
- (vervolgens) [H.F. ] onder dwang (van de bovenomschreven dreigende situatie) in een auto met mededader [I.M. ] naar het huis van die vriendin meegenomen en/of
- die [H.F. ] onder dwang (van de bovenomschreven dreigende situatie) in een auto met mededader [I.M. ] meegenomen naar een notaris;
tot welk misdrijf/misdrijven hij, verdachte, in genoemde periode, te Amsterdam, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en/of bij het plegen van welk misdrijf/misdrijven hij, verdachte, toen en daar opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- telefonisch met [H.F. ] een afspraak te maken voor een ontmoeting/overleg op kantoor bij verdachte op 8 augustus 2002 en/of
- [I.M. ] en anderen te informeren van, en hen in de gelegenheid stellen tot het daadwerkelijk aanwezig zijn bij, deze bijeenkomst met [H.F. ] en/of
- tijdens deze bijeenkomst tegen [H.F. ] te zeggen: "Je moet vandaag gaan tekenen", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- tijdens deze bijeenkomst tegen [H.F. ] te zeggen: "Meneer [I.M. ] en ik hebben elkaar op een hele aparte manier ontmoet, toch [I.M. ]?", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- aanwezig te zijn en te blijven bij voornoemde bijeenkomst op zijn kantoor (en aansluitend bij de notaris) die achtste augustus 2002 en zich gedurende de bedreigende gedragingen die dag van [I.M. ] aan het adres van [H.F. ] geen gebruik te maken van de mogelijkheid zich hiervan te distantiëren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee in verband met de gevoerde verweren niet geheel verenigt.
Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep nietigheid bepleit van de dagvaarding ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit, daartoe stellend dat - na wijziging van de tenlastelegging, zoals door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd en door het hof toegelaten - thans een feitelijke omschrijving ontbreekt.
Het hof overweegt en beslist dienaangaande als volgt.
Naar uit de bewoordingen van de tenlastelegging volgt, is het onmiskenbaar de bedoeling van de advocaat-generaal de onder de gedachtestreepjes opgenomen nadere feitsomschrijving van het oorspronkelijk primair ten laste gelegde, na wijziging van de tenlastelegging betrekking te doen hebben op zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. Naar het oordeel van het hof valt de tenlastelegging ook bezwaarlijk anders te lezen en moet deze aldus worden opgevat. Bovendien heeft de verdachte er ter terechtzitting blijk van gegeven te hebben begrepen waartegen hij zich moest verdedigen en heeft hij zich daartegen ook verdedigd.
Het verweer wordt verworpen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De verdediging heeft een tweetal verweren gevoerd met de conclusie dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging is.
Aan het eerste verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is ten grondslag gelegd dat de, na wijziging van de tenlastelegging, subsidiair aan de verdachte ten laste gelegde dwang als bedoeld in artikel 284 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is verjaard. Onder verwijzing naar het bepaalde in de artikelen 70, 71 en 72 Sr heeft de verdediging - kort gezegd - aangevoerd dat de in artikel 284 Sr omschreven dwang wordt bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden, dat het recht tot strafvordering voor een misdrijf waarop een gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld, door verjaring vervalt na zes jaren en dat de termijn voor verjaring is aangevangen op 9 augustus 2002, terwijl niet een de verjaring stuitende daad van vervolging is verricht, zodat het recht tot strafvordering ter zake van dit feit op 9 augustus 2008 is vervallen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Artikel 72, eerste lid, Sr bepaalt dat elke daad van vervolging de verjaring stuit, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde. Hiermee is beoogd elke daad van vervolging, al dan niet gericht tegen een bekende verdachte, effect te laten sorteren jegens alle bij het delict betrokken (toekomstige) verdachten, onder wie ook - al dan niet onbekende - medeplegers en medeplichtigen. Als daden van vervolging kunnen worden aangemerkt (onder andere) het uitbrengen van een dagvaarding en het wijzen van een vonnis of arrest.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden afgeleid dat:
- aan de verdachte primair het medeplegen van afpersing van [H.F. ] in de periode van 1 juli 2002 tot en met 8 augustus 2002 is ten laste gelegd, ter zake waarvan hij op 9 december 2008 is gedagvaard en thans in hoger beroep terecht staat;
- [I.M. ] op 3 maart 2005 is gedagvaard om voor hetzelfde feit terecht te staan en ter zake van (onder meer) dat feit bij vonnis van 6 december 2006 van de rechtbank Den Haag en nadien bij inmiddels onherroepelijk geworden arrest van 9 mei 2008 van het gerechtshof Den Haag is veroordeeld.
Op grond hiervan en gelet op het bepaalde in artikel 72, eerste lid, Sr moet worden aangenomen dat de verjaring van het primair aan de verdachte ten laste gelegde feit is gestuit op 3 maart 2005 door het uitbrengen van de dagvaarding aan [I.M. ].
In aanmerking genomen dat de tenlastelegging tengevolge van de door het gerechtshof toegelaten wijziging niet een ander feit in de zin van artikel 68 Sr is gaan inhouden, hebben de vervolgingsdaden ten aanzien van de in de oorspronkelijke tenlastelegging opgenomen feiten ook te gelden als vervolgingsdaden ten aanzien van het later subsidiair toegevoegde feit.
Dit alles leidt tot de conclusie dat op 3 maart 2005 niet alleen de verjaring ten aanzien van het primair aan de verdachte ten laste gelegde feit, maar ook de verjaring ten aanzien van het na wijziging subsidiair tenlastegelegde feit, is gestuit en van verjaring geen sprake is.
Het verweer wordt verworpen.
Aan het tweede verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is ten grondslag gelegd dat sprake is van een combinatie van omstandigheden, te weten schending van het gelijkheidsbeginsel - kort gezegd omdat [H.P. ], een van de aanwezigen bij de aan de verdachte verweten gedragingen, tot op heden niet is vervolgd - én een ernstige schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), die in onderling verband en samenhang bezien resulteren in een zodanig ernstige schending van de beginselen van een goede procesorde, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
Het hof stelt ten aanzien van het eerste onderdeel van het verweer voorop dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel slechts kan slagen indien sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Door de verdediging is niets aangevoerd waaruit blijkt dat het geval van [H.P. ] voornoemd als gelijk aan dat van de verdachte moet worden aangemerkt. Reeds hierom faalt het verweer voor zover het dit onderdeel betreft.
Nu de enkele overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan leiden, faalt ook dit onderdeel van het verweer.
Het verweer wordt daarom verworpen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Hij heeft voorts gevorderd dat de benadeelde partij [H.F. ] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
De advocaat-generaal heeft in zijn requisitoir - zakelijk weergegeven - (onder meer) het volgende naar voren gebracht.
In zijn arrest van 9 mei 2008 heeft het hof in de zaak tegen [I.M. ] met betrekking tot hetzelfde feitencomplex, bewezen geacht dat deze zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van afpersing van [H.F. ]. De verdachte heeft [I.M. ] ingeschakeld en heeft de afpersing geënsceneerd, dan wel zich verenigd met het opzet van [I.M. ], gericht op afpersing en/of dwang jegens [H.F. ]. Er is sprake geweest van een verholen, indirecte en geraffineerde wijze van bedreiging met geweld. De term 'geweld' dient hierbij ruim te worden opgevat. Uit diverse verklaringen blijkt dat [I.M. ] door menigeen werd ervaren als een man die intimideerde en geweld niet schuwde. Zijn intimiderend optreden op 8 augustus 2002 levert geweld op in de zin van artikel 317 Sr. Subsidiair is sprake geweest van dwang door feitelijkheden en bedreiging door feitelijkheden, in de vorm van een zodanige psychische druk dat [H.F. ] die dag bij de notaris heeft getekend. Ook is sprake geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving doordat [I.M. ] [H.F. ] niet toestond zijns weegs te gaan. De verdachte heeft deze feiten medegepleegd, nu hij opzet had op de (objectieve) bestanddelen van deze feiten en daaraan zelf een bijdrage heeft geleverd door het gesprek op zijn kantoor en de ondertekening bij de notaris te arrangeren.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde. Daartoe zijn de in eerste aanleg gevoerde verweren herhaald die - kort gezegd - inhouden dat:
- de verklaringen van aangever [H.F. ] zo onbetrouwbaar zijn dat zij dienen te worden uitgesloten van het bewijs;
- de 'de auditu'-verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5], ook in onderling verband en samenhang bezien, tekort schieten om tot steunbewijs te kunnen dienen voor de op zichzelf reeds gebrekkige verklaringen van [H.F. ];
- de verklaringen van de verdachte, [H.P. ], [I.M. ], [getuige 6] [getuige 7] en [getuige 8], alsmede de relevante onderdelen uit de tussen mr. [getuige 3] en notaris [W.] gevoerde correspondentie, in onderling verband en samenhang bezien, een goed beeld geven van hetgeen feitelijk is voorgevallen en aantonen dat geen sprake was van dreiging met geweld, enig oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling noch van het dwingen tot de afgifte van (een deel van) de horecaonderneming Raffle's.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat deze is verjaard. In de tweede plaats heeft de verdediging primair verzocht de vordering af te wijzen omdat a) de verdachte behoort te worden vrijgesproken én b) de vordering evident ongegrond is, aangezien [H.F. ] niet kan worden aangemerkt als benadeelde partij. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering aangezien deze niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof gaat bij zijn beoordeling uit van de door de rechtbank in haar vonnis in paragraaf 3.1 (pagina 7 tot en met 10) beschreven feitelijke gang van zaken en neemt deze over.
Naar het oordeel van het hof staat buiten kijf dat op 8 augustus 2002 sprake moet zijn geweest van een voor [H.F. ] bijzonder onaangenaam gesprek, waarbij onder anderen de verdachte, [H.P. ] en [I.M. ] aanwezig waren, en dat die [H.F. ] zich geïntimideerd en onder druk gezet moet hebben gevoeld. Ook is het hof van oordeel dat de verdachte, die in ieder geval sinds het zogeheten 'kofferbakincident', toen hij zelf het slachtoffer was van afpersing door - thans medeverdachte - [I.M. ], uit eigen ervaring bekend was met de reputatie en handelwijze van [I.M. ], een groot risico heeft genomen door laatstgenoemde bij de desbetreffende bijeenkomst op 8 augustus 2002 te betrekken.
Desalniettemin kan naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend worden bewezen hetgeen de verdachte primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair is ten laste gelegd. Het hof overweegt hiertoe dat de lezing van het openbaar ministerie omtrent de feitelijke toedracht van het op 8 augustus 2002 voorgevallene - voor zover het gaat om strafbare betrokkenheid van de verdachte - in overwegende mate steunt op de verklaringen van [H.F. ], die daarover meermalen is gehoord, zowel bij de politie, de rechter-commissaris als ter terechtzitting in eerste aanleg. Met de verdediging is het hof echter van oordeel dat die verklaringen op essentiële onderdelen onvoldoende eenduidig en consistent zijn om daaraan doorslaggevende bewijswaarde toe te kennen. De overige verklaringen waarin die verklaringen mogelijk steun vinden hebben eveneens [H.F. ] als bron. Dit brengt mee dat de feitelijke toedracht van hetgeen zich toen - voor zover hier van belang - heeft voorgedaan niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld. Bij die constatering speelt de zakelijke verhouding tussen [H.F. ] en de verdachte zowel voor als na 8 augustus 2002 mede een rol, waaronder het feit dat de overeenkomst van 8 augustus 2002 uitvloeisel was van eerder tussen [H.F. ] en de verdachte gemaakte afspraken en het feit dat na 8 augustus 2002 de onderhandelingen tussen beiden zijn voortgezet en uiteindelijk tot een nieuwe overeenkomst hebben geleid. Deze verhouding had aldus, voor zover het hof kan beoordelen, een voor beiden vrijwillig karakter en was niet gericht op wederrechtelijke bevoordeling van de verdachte, zodat daaraan evenmin aanwijzingen kunnen worden ontleend voor bewijs van het ten laste gelegde. De omstandigheid dat [I.M. ] door het hof is veroordeeld, doet aan het voorgaande niet af, nu in deze zaak niet de rol van [I.M. ] ter beoordeling voorligt, maar die van de verdachte.
De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van hetgeen hem is ten laste gelegd.
Vordering van de benadeelde partij [H.F. ]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 354.795,76, bestaande uit de posten:
- 20% van de verkoopopbrengst van Raffle's: € 245.694,42.
- de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2002: € 105.235,81
- kosten voor rechtsbijstand (ten behoeve van de voeging in het strafproces): € 3.865,53.
De rechtbank heeft overwogen niet toe te komen aan de vordering van de benadeelde partij aangezien de verdachte is vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep met dezelfde vordering tot schadevergoeding gevoegd.
Het hof overweegt ten aanzien van de vordering als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 361, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is de benadeelde partij alleen ontvankelijk in de vordering indien aan de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd of indien artikel 9a Sr wordt toegepast. Daarvan is in casu geen sprake. Aangezien de verdachte van het hem ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, zal het hof de benadeelde partij reeds daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Het hof is van oordeel dat, nu het in deze zaak niet tot een inhoudelijke beoordeling van de vordering van de benadeelde partij komt, de benadeelde partij de eigen kosten dient te dragen.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair, meer subsidiair of meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [H.F. ] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E.M. Röttgering, mr. L.A.J. Dun en mr. A.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juni 2011.