ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8052
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [ Appellante ] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank had eerder dit verzoek afgewezen, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat [ Appellante ] te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van de schulden. De rechtbank oordeelde dat [ Appellante ] verantwoordelijk was voor de schulden die waren ontstaan uit de B.V. die op haar naam stond, ondanks dat haar ex-partner de bedrijfsvoering regelde. De curator had vastgesteld dat de B.V. geen activiteiten had ontplooid en dat er geen inzichtelijke administratie was gevoerd. Bovendien was er sprake van belastingfraude, waarvoor de ex-partner was veroordeeld.
Het hof heeft de argumenten van [ Appellante ] in hoger beroep beoordeeld. [ Appellante ] voerde aan dat de rechtbank zich ten onrechte had laten leiden door het negatieve advies van de curator en dat zij niet verantwoordelijk was voor de ontstane schulden. Het hof oordeelde echter dat [ Appellante ] niet had aangetoond dat zij te goeder trouw was geweest bij het ontstaan van de schulden. Het hof benadrukte dat [ Appellante ] als directrice van de B.V. verantwoordelijk was voor de bedrijfsvoering en de administratie, en dat het feit dat zij in een strafrechtelijke procedure was vrijgesproken niet betekende dat zij niet verantwoordelijk was voor de schulden.
Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, omdat er onvoldoende omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden. Het hof concludeerde dat [ Appellante ] niet voldeed aan de voorwaarden voor toelating tot de schuldsaneringsregeling, en dat haar verzoek om toelating werd afgewezen.