GERECHTSHOF AMSTERDAM
nevenzittingsplaats Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.035.113
(zaaknummer/rolnummer rechtbank 265231 / KG ZA 09-335)
arrest in kort geding van de vierde civiele kamer van 16 augustus 2011
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: aanvankelijk mr. A.M.C. le Loux, vervolgens mr. P.A.J. Raaijmakers,
daarna mr. M. Huisman, die zich heeft onttrokken,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Frankrijk),
geïntimeerde
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis in kort geding van 8 mei 2009 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht tussen appellante (hierna ook te noemen: de vrouw) als gedaagde en geïntimeerde (hierna ook te noemen: de man) als eiser heeft gewezen. Van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De vrouw heeft bij exploot van 4 juni 2009 de man aangezegd van dat vonnis in kort geding van 8 mei 2009 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van de man voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft de vrouw één grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Zij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de vorderingen van de man zal afwijzen dan wel hem daarin niet-ontvankelijk zal verklaren met veroordeling van de man in de kosten van het geding in eerste instantie en in hoger beroep.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft de man de grief bestreden, bewijs aangeboden en een aantal producties in het geding gebracht. Hij heeft geconcludeerd dat het hof de vrouw niet-ontvankelijk zal verklaren in haar hoger beroep, althans het door haar ingestelde hoger beroep ongegrond zal verklaren en zal afwijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van [bedoeld zal zijn:] het hoger beroep.
2.4 De vrouw heeft pleidooi gevraagd. Partijen hebben de stukken ten behoeve van het pleidooi aan het hof overgelegd. Het hof heeft het pleidooi bepaald op maandag 27 juni 2011 om 10:00 uur. De vrouw is niet verschenen. De man heeft ter zitting van 27 juni 2011 de zaak doen bepleiten door mr. E.M. Lierop-Snuif, advocaat te Utrecht.
2.5 Ten slotte heeft het hof arrest bepaald.
De vrouw heeft de volgende grief aangevoerd.
Ten onrechte heeft de rechtbank in rechtsoverwegingen 5.2, 5.4 en 5.12 een te hoge dwangsom opgelegd aan de vrouw om erop te vertrouwen dat zij het vonnis van de rechtbank zal nakomen. De tot driemaal opgelegde dwangsom van € 5.000,- per iedere dag dat de vrouw in strijd handelt met het vonnis tot een maximum van € 250.000,- is onredelijk bezwarend en buitenproportioneel.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 De voorzieningenrechter heeft, kort gezegd en voor zover hier van belang, in het bestreden vonnis:
(a) de vrouw geboden volledig mee te werken aan het verrichten van de taxatie van de boerderij met aanhorigheden aan de [adres];
(b) de vrouw geboden volledig eraan mee te werken dat derden die deze onroerende zaak wensen te bezichtigen met het oog op de aankoop daarvan daartoe in de gelegenheid worden gesteld;
(c) de vrouw geboden alles te doen wat nodig is voor verkoop en levering van de onroerende zaak in Polen die aan partijen samen toebehoort, de man daarvan op de hoogte te houden en te zorgen voor uitbetaling van de helft van de waarde daarvan aan de man of indien met pachters af te rekenen investeringen de opbrengst van deze onroerende zaak overschrijden, opgave te doen van het te verrekenen bedrag, zodra de onroerende zaak is geleverd;
(d) ten aanzien van elk van de onder (a), (b) en (c) aan de vrouw opgelegde geboden bepaald dat zij voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij binnen twee weken na betekening van dat vonnis hiermee in strijd handelt aan de man een dwangsom verbeurt van € 5.000,- tot een maximum van € 250.000,-.
4.2 Uit de stukken die bij memorie van antwoord zijn overgelegd blijkt het volgende.
- De vrouw heeft niet voldaan aan hetgeen haar door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis is geboden.
- De man heeft het bestreden vonnis aan de vrouw betekend en bij exploiten van 2 juni 2009, 10 juni 2009 en 30 juli 2009 bevel gedaan aan de vrouw tot betaling van de dwangsommen voor de onder (a) en (c) vermelde geboden telkens tot het maximum van € 250.000,-.
- De man heeft, toen geen betaling volgde, executoriaal derdenbeslag gelegd onder de maatschap Labee Advocaten, mr. A.M.C. le Loux en de Stichting Beheer Derdengelden Labee tot verhaal van de aan hem verbeurde dwangsommen.
- De voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht heeft bij vonnis in kort geding van 3 maart 2010, voor zover hier van belang, bepaald dat de veroordelingen die hiervoor onder (a), (b) en (c) zijn vermeld ook bij lijfsdwang ten uitvoer kunnen worden gelegd.
- De boerderij met aanhorigheden aan de [adres] is verkocht aan de zusters van de man voor € 875.000,- en op 1 februari 2011 ter uitvoering van die koopovereenkomst geleverd. Van de netto-opbrengst van € 861.000,- komt aan elk van partijen een bedrag van € 430.500,- toe.
4.3 De vrouw stelt dat de opgelegde dwangsommen te hoog zijn, dat deze onredelijk bezwarend zijn en buitenproportioneel.
4.4 Zij stelt in dit verband allereerst dat haar financiële draagkracht ontoereikend is en onderbouwt die stelling als volgt:
- zij ontvangt sinds 2002 maandelijks € 2.250,- uit het depot voor levensonderhoud van zichzelf en haar twee kinderen. Sinds 31 december 2005 geldt een gedeelte van € 1.750,- als voorschot op hetgeen zij uiteindelijk uit dit depot zal ontvangen;
- zij heeft verder geen inkomen en kan dat gelet op haar lichamelijke en psychische constitutie ook niet verwerven;
- haar financiële draagkracht wordt bepaald door wat zij uit de door echtscheiding ontbonden huwelijksgemeenschap zal ontvangen. Dat is de helft van de waarde van het boerenbedrijf in Frankrijk van € 180.000,- en de helft van de opbrengst van de boerderij in [woonplaats], dat zij evenwel grotendeels zal dienen te besteden aan haar nieuwe woning.
4.5 Zij stelt verder dat de dwangsommen buiten proportie zijn gezien haar psychische gesteldheid. Zij is emotioneel instabiel door de afloop van de echtscheiding. Zij kan door haar psychische gesteldheid niet inzien dat het noodzakelijk is mee te werken aan de verkoop van de boerderij in [woonplaats]. De hoogte van de dwangsom kan dat niet veranderen. Bovendien heeft zij toegezegd volledig mee te werken aan de taxatie van de boerderij in [woonplaats].
4.6 De man betwist deze stellingen. Hij wijst wat haar financiële draagkracht betreft op de opbrengst van de boerderij in [woonplaats], de boerderij in Frankrijk, de boerderij in Polen en de depôts bij de wederzijdse advocaten en hetgeen de vrouw van die depôts heeft opgemaakt. Hij becijfert de waarde van de ontbonden gemeenschap (zonder de boerderij in Polen) op ongeveer € 1.521.000,-, waarvan de vrouw de helft toekomt. De man betwist dat de psychische gesteldheid van de vrouw haar belet in te zien dat verkoop van de boerderijen in [woonplaats] en Polen noodzakelijk is. De vrouw onderbouwt dat op geen enkele wijze. Op zittingen van rechtbank en hof voert zij het woord en wekt zij niet de indruk psychisch niet in orde te zijn.
4.7 Het hof stelt voorop dat de dwangsomrechter de bevoegdheid heeft om de hoogte van de dwangsom vrijelijk en zelfstandig te bepalen. Bij het opleggen van een gevorderde dwangsom zal voor de rechter slechts als uitgangspunt dienen de overweging dat de dwangsom in kwestie voor de wederpartij een voldoende prikkel vormt om aan de hoofdveroordeling te voldoen. De rechter zal daarbij – onder andere – rekening houden met de financiële en psychische draagkracht van de veroordeelde.
4.8 Het hof is van oordeel dat de vrouw tegenover de gemotiveerde betwisting door de man niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat haar financiële draagkracht en psychische gesteldheid in de weg staan aan het opleggen van de dwangsommen of deze onredelijk maken. Vast staat dat hetgeen zij ter zake van de verdeling van de door echtscheiding ontbonden huwelijksgemeenschap heeft ontvangen ruim voldoende is om de door haar verbeurde dwangsommen te kunnen voldoen. Gebleken is dat de vrouw pas onder druk van een tenuitvoerlegging bij lijfsdwang, zoals bepaald door de voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht bij vonnis in kort geding van 3 maart 2010, is overgegaan tot medewerking aan de hiervoor in rechtsoverweging 4.1 onder (a) en (c) vermelde handelingen. Op grond daarvan oordeelt het hof dat de aan de vrouw opgelegde dwangsommen niet hoog genoeg waren om haar te prikkelen tot medewerking aan de hoofdveroordeling, laat staan dat zij te hoog zouden zijn. Het hof volgt de vrouw niet in haar stelling dat haar psychische gesteldheid haar belet in te zien dat het noodzakelijk is mee te werken aan de verkoop van de boerderij in [woonplaats], nu zij, toen tenuitvoerlegging bij lijfsdwang dreigde, wel daaraan heeft meegewerkt en kunnen meewerken. Nu al hetgeen zij aanvoert ter onderbouwing van haar grief naar het voorlopig oordeel van het hof niet is komen vast te staan, faalt haar grief en zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen.
4.9 Als de in het ongelijk gestelde partij zal de vrouw in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Het hof, recht doende in het kort geding in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht van 8 mei 2009;
veroordeelt de vrouw in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de man begroot op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 313,- voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, H. van Loo en B.M. Mens en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2011.