ECLI:NL:GHAMS:2011:BT6527
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- R.H. de Bock
- W.J. Noordhuizen
- J.C. Toorman
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de schuldsaneringsregeling na faillissement wegens gebrek aan goede trouw en onvoldoende inzicht in schuldenlast
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van appellant, een 59-jarige man uit Irak, die sinds 2000 in Nederland woont. Appellant was op eigen aangifte in staat van faillissement verklaard op 1 maart 2011. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant niet te goeder trouw was geweest bij het ontstaan van zijn schulden, die in totaal € 134.795,33 bedroegen. De rechtbank concludeerde dat appellant onvoldoende inzicht had gegeven in de ontstaansdata en oorzaken van zijn schulden, en dat hij niet had aangetoond dat zijn situatie was gestabiliseerd.
In hoger beroep voerde appellant aan dat hij te goeder trouw was bij het aangaan van zijn schulden, en dat de afwijzing van zijn verzoek disproportioneel was. Hij stelde dat hij onder druk van vrienden bedrijven op zijn naam had gezet en dat hij geen financieel voordeel had behaald uit deze ondernemingen. Het hof oordeelde echter dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zijn schuldenlast te goeder trouw was ontstaan. Het hof merkte op dat appellant geen gedetailleerd schuldenoverzicht had overgelegd en dat hij geen bewijs had geleverd van zijn huidige situatie, zoals budgetbeheer of behandeling van zijn psychische klachten.
Het hof concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij de omstandigheden die hebben geleid tot zijn schulden onder controle had gekregen. De beslissing van de rechtbank werd dan ook bekrachtigd, en het hof oordeelde dat er onvoldoende basis was voor het toewijzen van de schuldsaneringsregeling. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de griffier aanwezig was, en appellant heeft de mogelijkheid om binnen acht dagen na de uitspraak beroep in cassatie in te stellen.