ECLI:NL:GHAMS:2011:BU4126

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.080.833
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en WSNP in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie en de gevolgen van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) voor de onderhoudsverplichtingen van de man. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder verzocht om een verlaging van de alimentatie voor zijn drie kinderen, die hij in het kader van de WSNP niet meer kon betalen. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft het verzoek van de man bestreden en verzocht om de alimentatie te verhogen. De rechtbank Utrecht had op 20 oktober 2010 een beschikking gegeven waarin de alimentatie was vastgesteld op € 225,59 per kind per maand. De man stelde dat zijn financiële situatie door de WSNP was veranderd en dat hij niet in staat was om de vastgestelde bijdrage te betalen. Het hof oordeelde dat de man wel degelijk in staat was om bij te dragen aan de kosten van zijn kinderen, ondanks zijn schuldsanering. Het hof wees het verzoek van de man af en bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank. Het hof benadrukte dat de man zijn onderhoudsverplichting niet mocht verwaarlozen en dat hij zijn financiële situatie moest herzien om aan zijn verplichtingen te voldoen. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.080.833
(zaaknummers rechtbank 287219 / FA RK 10-2915 (wijziging kinderalimentatie) en
289092 / FA RK 10-3728 (wijziging gezag))
beschikking van de familiekamer van 6 september 2011
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. F.L.M. Broeders te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. I.A.E. Spaan-de Wit te Nieuwegein.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 20 oktober 2010, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 20 januari 2011, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bij beschikking van het hof Amsterdam van 26 juni 2007 vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van na te noemen [kind 1], [kind 2] en [kind 3] te wijzigen en deze onderhoudsbijdrage met ingang van 1 juli 2010 voor de duur van de schuldsanering vast te stellen op € 136,50 per kind per maand.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 maart 2011, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. Zij verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- primair de man in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit verzoek af te wijzen;
- subsidiair te bepalen dat de wijziging van alimentatie zal ingaan na de datum waarop de in dezen te geven beschikking wordt uitgesproken, dan wel met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op de datum van voornoemde beschikking, tot aan de dag waarop de WSNP van de man eindigt, waarbij de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] wordt vastgesteld op een zo hoog mogelijk bedrag, doch ten minste op € 136,50 per kind per maand (te wijzigen naar het bedrag van 2011);
- indien toch enig deel van het verzoek van de man mocht worden toegewezen, te bepalen dat, indien de man na 1 juli 2010 alimentatiebedragen aan de vrouw heeft betaald, deze bedragen door de vrouw niet aan de man dienen te worden terugbetaald en evenmin verrekend dienen te worden met de toekomstige kinderalimentatiebedragen;
- te bepalen dat de kinderalimentatie met ingang van 1 december 2012, dan wel indien de WSNP van de man eerder mocht eindigen, per die eerdere datum, dient te worden vastgesteld op € 500,- per kind per maand, dan wel op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht,
kosten rechtens.
2.3 [kind 1] heeft bij brief van 2 augustus 2011 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.4 Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 4 augustus 2011 een brief van mr. Broeders van diezelfde datum met bijlagen;
- op 4 augustus 2011 een brief van mr. Spaan-de Wit van diezelfde datum met bijlagen.
2.5 De mondelinge behandeling heeft op 18 augustus 2011 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3. De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1 Partijen zijn op 3 mei 1991 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [kind 1], verder te noemen “[kind 1]”, op [geboortedatum] 1994,
- [kind 2], verder te noemen “[kind 2]”, op [geboortedatum] 1998, en
- [kind 3], verder te noemen “[kind 3]”, op [geboortedatum] 1998.
3.2 Bij beschikking van 14 juni 2006 heeft de rechtbank Utrecht echtscheiding tussen hen uitgesproken, bepaald dat [kind 1], [kind 2] en [kind 3] hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben en iedere verdere beslissing aangehouden. De echtscheidingsbeschikking is op 29 juni 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3 Bij beschikking van 4 oktober 2006 heeft de rechtbank Utrecht, voor zover thans van belang:
- bepaalt dat de vrouw alleen het gezag uitoefent over de kinderen van partijen;
- de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen met ingang van die datum bepaald op € 250,- per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering die aan de man op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van deze kinderen kan of zal worden verleend, en
- iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4 Bij beschikking van 29 november 2006 heeft de rechtbank Utrecht bepaald dat na nummer 4.2 van de op 4 oktober 2006 tussen de vrouw en de man gegeven beschikking dient te worden toegevoegd: “De nevenvoorzieningen zijn van kracht vanaf de datum waarop de beschikking van 14 juni 2006 in de registers van de burgerlijke stand is dan wel zal zijn ingeschreven.”.
3.5 Bij beschikking van 26 juni 2007 heeft dit hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel beroep, de hiervoor onder 3.3 vermelde beschikking wat betreft de beslissing omtrent het gezag en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen vernietigt en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vrouw om haar alleen met het gezag te belasten over de kinderen van partijen alsnog afgewezen en bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 1 november 2006 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen € 204,- per kind per maand, zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, met bekrachtiging van die beschikking voor het overige, onder compensatie van de kosten van het geding in hoger beroep en onder afwijzing van het meer of anders verzochte.
Ingevolge de wettelijke indexering beloopt voormelde onderhoudsbijdrage met ingang van 1 januari 2010 € 225,59 per kind per maand.
3.6 Bij vonnis van 18 december 2009 heeft de rechtbank Amsterdam de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de man uitgesproken.
3.7 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op of omstreeks 17 mei 2010, heeft de man verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bij beschikking van dit hof van 26 juni 2007 vastgestelde bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] te wijzigen en deze bijdrage voor de duur van de schuldsanering vast te stellen op nihil, dan wel op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht.
3.8 Bij verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig verzoek, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op of omstreeks 15 juni 2010, heeft de vrouw verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit verzoek af te wijzen;
- de beschikking van dit hof van 26 juni 2007 te bekrachtigen op de door de man bestreden punten ter zake van de kinderalimentatie;
- te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen € 222,- per kind per maand dient te voldoen;
- de beschikking van dit hof van 26 juni 2007 te wijzigen, in dier voege dat de vrouw, met uitsluiting van (naar het hof begrijpt:) de man, met ingang van dagtekening van de door de rechtbank te wijzen beschikking belast zal zijn met het gezag over de kinderen van partijen, althans met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht,
kosten rechtens.
3.9 Bij brief van zijn advocaat van 29 juli 2010 heeft de man zijn verzoek gewijzigd in die zin dat thans wordt verzocht de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] gedurende het traject van de schuldsanering en met ingang van 1 juli 2010 vast te stellen op € 136,- per kind per maand.
3.10 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van partijen afgewezen, verstaan dat de beschikking van dit hof van 26 juni 2007 gehandhaafd blijft en bepaald dat partijen elk de eigen proceskosten moeten betalen.
Ten aanzien van de man
3.11 De man woont samen met [A.], verder te noemen “[A.]”, die in eigen levensonderhoud voorziet. Blijkens het rapport Berekening VTLB Calculator van de organisatie voor Bewindvoering & Insolventie Nederland, verder te noemen “Obin”, van 24 februari 2011 over de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 bedraagt het inkomen van de man in totaal € 1.458,87, inclusief een vakantietoeslag en een bedrag aan overige inkomens van € 116,67 netto per maand en na aftrek van een correctie autokosten. De man verrichtte tot 1 juli 2010 activiteiten als voetbaltrainer. Bij Rapport Berekening VTLB Calculator van 24 februari 2011 is het voor de man vrij te laten bedrag, hierna te noemen “vtlb”, bepaald op € 1.110,70 per maand.
Ten aanzien van de vrouw
3.12 De vrouw vormt met de kinderen van partijen een gezin.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Allereerst is aan de orde de vraag of de man tijdig beroep heeft ingesteld.
4.2 Artikel 358 lid 2 Rv bepaalt dat hoger beroep door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden moet worden ingesteld binnen drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak en door de andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden. Artikel 806 lid 1 onder a Rv bepaalt met betrekking tot de rechtspleging in zaken betreffende het personen- en familierecht, niet zijnde echtscheidingszaken dat in afwijking van artikel 358 lid 2 Rv door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld.
4.3 Vast staat dat de rechtbank op 20 oktober 2010 de bestreden beschikking heeft gegeven, zodat de man tot en met 20 januari 2011 de gelegenheid had om hoger beroep in te stellen tegen die beschikking. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de man op 20 januari 2011, aldus binnen het verstrijken van de hoger beroepstermijn, zijn verzoek in hoger beroep heeft ingediend. De man kan daarom worden ontvangen in zijn verzoek in hoger beroep.
4.4 De man stelt dat de vrouw niet kan worden ontvangen in haar verzoek tot verhoging van de door hem aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] met ingang van 1 december 2012, dan wel indien de WSNP van de man eerder mocht eindigen, per die eerdere datum, nu zij dit verzoek in een te laat stadium heeft gedaan. De vrouw betwist dat.
4.5 Los van de vraag of de vrouw in dit stadium van de procedure nog kan worden ontvangen in haar verzoek tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] van € 500,- per kind per maand, ingaande 1 december 2012, dan wel indien de WSNP van de man eerder mocht eindigen, per die eerdere datum, komt het hof tot het oordeel dat dit verzoek van de vrouw dient te worden afgewezen. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de man heeft de vrouw verzuimd de behoefte van de kinderen aan de door haar verzochte bijdrage te onderbouwen. Daarnaast valt op dit moment nog niet te voorzien hoe de persoonlijke en financiële omstandigheden van zowel de man als de vrouw er op dat moment zullen uitzien. Het hof is thans nog niet in staat een beoordeling van de behoefte en de draagkracht in verband met de verzochte bijdragen te geven en wijst dit verzoek af.
4.6 Voorts is aan de orde de vraag of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW. Omdat gebleken is dat de man met ingang van 18 december 2009 is toegelaten tot de Wettelijke Schuldsanering Natuurlijke Personen, verder te noemen “de WSNP”, is er naar het oordeel van het hof in dit geval sprake van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt. In het hiernavolgende zal het hof beoordelen of deze wijziging van omstandigheden dient te leiden tot een wijziging van de vastgestelde bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van de kinderen van partijen.
4.7 Niet in geschil is dat de kinderen behoefte hebben aan de bij beschikking van dit hof van 26 juni 2007 vastgestelde (geïndexeerde) bijdrage in de kosten van hun verzorging en opvoeding van € 225,59 per kind per maand, zodat die behoefte vast staat.
4.8 De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] te betalen. De vrouw betwist dat.
4.9 Het hof stelt voorop dat op de man een onderhoudsverplichting rust om naar draagkracht bij te dragen in de kosten van zijn minderjarige kinderen die voor hun onderhoud geheel afhankelijk zijn van hun beide ouders. Van de man mag dan ook worden verlangd en verwacht dat hij een maximale inspanning levert om in de kosten van zijn kinderen te voorzien. Dit geldt temeer nu gebleken is dat de financiële mogelijkheden binnen het gezin waarin de kinderen wonen zeer beperkt zijn en de inkomsten van de kinderen zelf worden gebruikt ter bestrijding van sommige noodzakelijke kosten.
4.10 Vast staat dat op de man de WSNP van toepassing is verklaard. Aanbeveling van de werkgroep Alimentatienormen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak is in een dergelijk geval om de onderhoudsverplichting van de man voor de duur van de schuldsanering maximaal vast te stellen op het bedrag dat recht geeft op de persoongebonden aftrek als gevolg van de bijdrage in de onderhoudskosten van een kind, te weten (in 2010) € 136,- per kind per maand. Uit het rapport Berekening VTLB Calculator van Obin blijkt dat bij de berekening van het vtlb rekening is gehouden met een onderhoudsverplichting van de man jegens zijn kinderen van € 136,- per kind per maand.
4.11 Zoals hiervoor onder 3.11 is overwogen woont de man samen met [A.] die in eigen levensonderhoud voorziet, reden voor de bewindvoerder om bij de berekening van het vtlb rekening te houden met de norm voor gehuwden. In deze norm is verdisconteerd een wooncomponent van € 192,32 per maand. Door de man is, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, in het geheel niet onderbouwd dat hij momenteel woonlasten heeft. Weliswaar heeft hij gesteld dat hij bijdraagt in de kosten van de huishouding en in de woonkosten, maar van deze stelling heeft hij geen bewijsstukken ingebracht. Dat de man een bijdrage levert in de kosten van de huishouding mag ook van hem worden verwacht. Deze kosten kan hij voldoen uit zijn aandeel van de gehanteerde bijstandsnorm. Naar het oordeel van het hof heeft de man niet aangetoond dat hij woonlasten heeft. Met de vrouw is het hof daarom van oordeel dat de door de bewindvoerder gehanteerde bijstandsnorm gecorrigeerd zou moeten dienen te worden met zijn helft van de wooncomponent van € 192,32 per maand, te weten € 96,16 per maand. Omdat de bewindvoerder deze correctie niet heeft toegepast heeft de man in feite € 96,16 per maand meer vrij te besteden dan blijkt uit de hoogte van het vtlb. Gezien de in 4.9 geschetste omstandigheden van het geval is het hof van oordeel dat de man deze ruimte dient aan te wenden ter bestrijding van de kosten van zijn kinderen.
4.12 De man heeft tot 1 juli 2010 drie jaar lang als voetbaltrainer gewerkt. Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende aangetoond waarom het voor hem thans niet langer mogelijk zou zijn om neveninkomsten te verwerven als voetbaltrainer. Ook heeft de man, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, zijn stelling dat zijn contract als voetbaltrainer voor bepaalde tijd was, dat dit uiteindelijk van rechtswege is geëindigd en dat zijn pogingen om tot voortzetting van zijn contract te komen op niets zijn uitgelopen, onvoldoende onderbouwd. Uit de stukken van de eerste aanleg blijkt dat de man in die procedure naar voren heeft gebracht dat hij bedoelde werkzaamheden op eigen initiatief heeft stopgezet om op zondag naar de sportactiviteiten van de kinderen te kunnen kijken. Ter mondelinge behandeling is voorts gebleken dat de man één middag in de week vrij is. Af en toe werkt hij op die vrije middag een uur langer door, zonder vergoeding. In het verleden heeft de man een folderwijk gedaan, waarmee hij is gestopt. Nu de man in het geheel geen inzicht heeft gegeven in de gang van zaken rondom de beëindiging van zijn contract bij de voetbalvereniging en zijn inspanningen om vervolgens andere neveninkomsten te verwerven, is het hof met de vrouw en de rechtbank van oordeel dat de man een grotere verdiencapaciteit heeft dan de capaciteit die hij thans aanwendt. Dat de man ervoor kiest om de vrije middag die hij wekelijks beschikbaar heeft niet (meer) te benutten om betaalde werkzaamheden te verrichten, is een keuze van de man die voor zijn rekening dient te blijven. Het hof neemt hierbij in aanmerking het feit dat [kind 1] thans folders dient rond te brengen en dat hij een deel van het hiermee verdiende inkomen dient aan te wenden om noodzakelijke kosten die zijn ouders niet kunnen voldoen te betalen.. Gelet op de wettelijke plicht van de man om in de kosten van zijn kinderen te voorzien mag van in de benarde financiële omstandigheden van alle betrokkenen, de ouders en de kinderen, worden verlangd en verwacht dat hij zich hiertoe maximaal inspant. Weliswaar stelt de man dat zijn pogingen om neveninkomsten te genereren zijn mislukt, maar nu hij deze stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, niet heeft onderbouwd gaat het hof daaraan voorbij. Het hof stelt de verdiencapaciteit van de man daarom gelijk aan het bedrag waarmee de bewindvoerder bij de berekening van het vtlb rekening heeft gehouden, te weten € 233,34 netto per maand. Omdat de man de helft van de inkomsten uit overwerk mag behouden gaat het hof ervan uit dat de man naast het vtlb en voormeld wooncomponent van € 96,16 per maand de beschikking heeft over neveninkomsten van € 116,67 netto per maand. Ook deze inkomsten dient de man aan te wenden ter bestrijding van de kosten van de kinderen.
4.13 Voorts mag van de man worden gevergd dat hij zijn vakantiegeld aanwendt ter voldoening aan zijn onderhoudsverplichting jegens zijn minderjarige kinderen, nu niet is weersproken dat [A.] de kosten van vakanties voor de man voor haar rekening neemt en de man zodoende geen kosten maakt.
4.14 Anders dan de vrouw houdt het hof geen rekening met de door de man te ontvangen persoongebonden aftrek als gevolg van de door hem te betalen bijdrage in de onderhoudskosten van [kind 1], [kind 2] en [kind 3], nu deze aftrek, gelet op de daartoe geldende richtlijnen van Recofa ten goede komt aan de schuldeisers van de man. In de door de vrouw aangevoerde argumenten ziet het hof onvoldoende aanleiding om van deze richtlijnen af te wijken.
4.15 Het verweer van de vrouw dat de schulden nodeloos zijn aangegaan en dat kinderalimentatie prevaleert boven advocaatkosten kan onbesproken blijven, nu dit niet tot een andere uitkomst kan leiden.
4.16 Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de man naast het bedrag waarmee de bewindvoerder bij de berekening van het vtlb rekening heeft gehouden van € 136,- per kind per maand voldoende andere middelen ter beschikking staan om de thans geldende onderhoudsbijdrage van de kinderen van partijen te voldoen. Het hof zal daarom het verzoek van de man afwijzen.
5. De slotsom
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 20 oktober 2010;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.H.A Moes, J.H. Lieber en M.E.L. Klein, bijgestaan door S. van Eijk als griffier, en is op 6 september 2011 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.