ECLI:NL:GHAMS:2011:BU9497

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.065.779/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling en retentierecht in geschil tussen leverancier en vastgoedbedrijf

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een geschil tussen Polycon Nederland B.V. en DB Vastgoed Heemstede B.V. over onverschuldigde betaling en het inroepen van een retentierecht. Polycon had kantoormeubilair geleverd aan DB Vastgoed, maar ontving twee betalingen voor dezelfde factuur van verschillende vennootschappen. Het hof oordeelde dat Polycon niet kon volhouden dat de eerste betaling als rechtsgeldige betaling op de factuur moest worden beschouwd, omdat zij destijds anders handelde en DB Vastgoed op die andere zienswijze mocht afgaan. Dit leidde tot de conclusie dat DB Vastgoed recht had op het inroepen van een retentierecht.

De feiten van de zaak zijn als volgt: Polycon had in september 2008 kantoormeubilair geplaatst in een pand dat door DB Vastgoed werd verhuurd. Na een factuur van € 18.891,37 en een creditfactuur, ontving Polycon twee betalingen voor hetzelfde bedrag, één van DB Vastgoed en één van Environ International B.V. Polycon heeft het bedrag aan DB Vastgoed in termijnen terugbetaald, maar DB Vastgoed ontzegde Polycon de toegang tot het pand totdat aan de financiële verplichtingen was voldaan. Het hof oordeelde dat DB Vastgoed op 27 februari 2009 het retentierecht mocht inroepen, omdat Polycon niet tijdig haar goederen had verwijderd.

Het hof verwierp de grieven van Polycon die stelden dat DB Vastgoed onterecht het bedrag dubbel had betaald en dat zij onrechtmatig was verhinderd haar goederen te verwijderen. Het hof concludeerde dat DB Vastgoed recht had op een gebruiksvergoeding en dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat Polycon in de proceskosten moest worden veroordeeld. Uiteindelijk werd het vonnis van de kantonrechter vernietigd, en Polycon werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan DB Vastgoed, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

zaaknummer 200.065.779/01
18 oktober 2011
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
POLYCON NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Haarlem,
APPELLANTE,
advocaat: mr. K. van der Leij te Hoofddorp, gemeente
Haarlemmermeer,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DB VASTGOED HEEMSTEDE B.V.,
gevestigd te Nieuw-Lekkerland,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. R.A.M. Schram te Haarlem.
De partijen worden hierna Polycon en DB Vastgoed genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 6 mei 2010 is Polycon in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Haarlem, van 10 februari 2010, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 438111 / CV EXPL 09-10139 gewezen tussen DB Vastgoed als eiseres en Polycon als gedaagde.
Bij arrest van 1 juni 2010 heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Die heeft plaatsgehad op 13 september 2010. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Zijdens appellant zijn producties in het geding gebracht, die aan het proces-verbaal zijn gehecht.
Bij memorie van grieven heeft Polycon zeven grieven tegen het vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van DB Vastgoed zal afwijzen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van DB Vastgoed in de kosten van het geding in beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft DB Vastgoed de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof het vonnis zal bekrachtigen en Polycon zal veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Beoordeling
2.1 Deels in aanvulling op de feitenvaststelling van de kantonrechter onder het kopje "De feiten" van het bestreden vonnis en als respons op grief 1 stelt het hof de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, gelet ook op de in het geding gebrachte producties.
a. Den Boer Econorm B.V. te Heemstede (hierna: Econorm) heeft aan Polycon opdrachten verstrekt voor de levering van kantoormeubilair en de inrichting van een pand aan de Nijverweg 41 te Heemstede (hierna: het pand). DB Vastgoed verhuurt bedrijfsruimte in het pand.
b. In september 2008 heeft Polycon in overleg met
DB Vastgoed kantoormeubilair geplaatst in een ruimte (of: twee units) van voornoemd pand.
c. Bij factuur van 7 oktober 2008, factuurnummer 12354, heeft Polycon € 18.891,37 bij Econorm in rekening gebracht voor geleverd kantoormeubilair.
d. Bij creditfactuur van 21 oktober 2008, factuurnummer 12362, heeft Polycon voornoemd bedrag van € 18.891,37 aan Econorm gecrediteerd. Bij factuur van dezelfde datum, factuurnummer 12363, heeft Polycon dit bedrag in rekening gebracht bij Environ International B.V. te Heemstede (hierna: Environ).
e. Met valutadatum 5 december 2008 is voornoemd bedrag bijgeschreven op de bankrekening van Polycon. Als betalende partij staat vermeld: DB Vastgoed.
f. Met valutadatum 22 januari 2009 is het bedrag nogmaals bijgeschreven op de bankrekening van Polycon. Als betalende partij staat vermeld: Environ.
g. Bij e-mail van 27 februari 2009 heeft [ X ], directeur van DB Vastgoed, aan Polycon bericht:
"(...) Namens de directie van DB Vastgoed Heemstede BV moet ik je (...) mededelen dat er vanaf as. zondag 1 maart per dag 50 euro aan Polycon in rekening wordt gebracht exclusief 19% BTW voor de betreffende ruimte. (...)"
h. Polycon heeft het eerder genoemde bedrag van € 18.891,37 (terug)betaald aan DB Vastgoed, in vijf termijnen, waarvan de eerste in maart 2009 en de laatste in augustus 2009.
i. Bij factuur van 17 augustus 2009, factuurnummer 02009124, heeft DB Vastgoed aan Polycon € 12.971,00 in rekening gebracht voor "huur" (blijkens de bijlage: over de periode
1 maart 2009 tot en met 15 augustus 2009).
j. Bij factuur van 17 augustus 2009, factuurnummer 02009125, heeft DB Vastgoed aan Polycon € 667,65 in rekening gebracht voor "verschuldigde rente".
k. Polycon heeft de beide facturen van 17 augustus 2009 aan DB Vastgoed geretourneerd met begeleidende brieven van
25 augustus 2009, waarbij zij als haar standpunt te kennen heeft gegeven dat partijen geen huurovereenkomst hadden afgesloten en geen rentebetaling waren overeengekomen.
l. In reactie op de brieven van 25 augustus 2009 heeft
DB Vastgoed bij ongedateerde brief aan Polycon bericht dat zij Polycon de toegang tot het pand ontzegde en haar verbood de daar opgeslagen goederen te verwijderen, totdat Polycon de financiële verplichtingen jegens DB Vastgoed volledig zou zijn nagekomen.
m. In december 2009 heeft Polycon het kantoormeubilair verwijderd uit het pand.
2.2 DB Vastgoed heeft zich in eerste aanleg op het standpunt gesteld dat tussen partijen een huurovereenkomst tot stand is gekomen. Zij heeft ontbinding van deze huurovereenkomst gevorderd en betaling van € 15.154,85 (opgebouwd als: huur tot 1 september 2009, rente over de verschenen huurtermijnen, de bij factuur 02009125 in rekening gebrachte rentevergoeding en incassokosten), te vermeerderen met
€ 446,25 per maand gedurende welke Polycon de ruimte in gebruik houdt na 1 september 2009, althans een door de rechter vast te stellen gebruiksvergoeding, rente en kosten rechtens.
Polycon heeft een reconventionele vordering ingesteld die in hoger beroep niet meer van belang is.
De kantonrechter heeft Polycon veroordeeld tot betaling van € 15.601,60, met rente en kosten, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
2.3 De kantonrechter heeft aan de toewijzing van een bedrag als gebruiksvergoeding de volgende overwegingen ten grondslag gelegd. Hij heeft als vaststaand aangenomen dat
DB Vastgoed abusievelijk het bedrag van bijna € 19.000,00 dubbel aan Polycon had betaald. Polycon had, door haar goederen op of kort na 27 februari 2009 direct weg te halen, de door DB Vastgoed gewenste gebruiksvergoeding kunnen voorkomen. Ter comparitie van partijen in eerste aanleg is gebleken dat Polycon haar goederen kon verwijderen nadat zij het bedrag van bijna € 19.000,00 zou terugbetalen. Polycon heeft erkend dat bedrag te moeten terugbetalen. Daarom is het aan Polycon zelf te wijten dat de goederen niet verwijderd werden en is zij een redelijke gebruiksvergoeding verschuldigd, aldus de kantonrechter.
2.4 De grieven 1 tot en met 3 zijn gericht tegen deze overwegingen. Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Grief 1 bestrijdt de vaststelling dat DB Vastgoed het bedrag dubbel heeft betaald. De grief strekt ten betoge dat niet de betaling van DB Vastgoed van 5 december 2008, maar de betaling van Environ van 22 januari 2009 onverschuldigd is gedaan. Bij grief 2 heeft Polycon gesteld dat zij zich op
27 februari 2009 bij DB Vastgoed heeft gemeld om haar goederen weg te halen, maar dat DB Vastgoed haar feitelijk heeft verhinderd dat te doen. Zo wilde DB Vastgoed betaling afdwingen. Dit is een vorm van onrechtmatige eigenrichting en aan DB Vastgoed komt daarom geen gebruiksvergoeding over de periode daarna toe, aldus Polycon. Grief 3 bestrijdt de overweging dat het aan Polycon zelf te wijten is dat de goederen na 27 februari 2009 in de ruimte bleven staan.
2.5 DB Vastgoed heeft bij memorie van antwoord aangevoerd dat haar betaling wel onverschuldigd was, aangezien zij niet de debiteur van de betreffende factuur was. Voorts heeft zij betwist dat zij op 27 februari 2009 Polycon "in absolute zin" heeft verhinderd haar goederen weg te halen. Wel heeft zij met Polycon "de openstaande vordering" besproken en in relatie gebracht met de ontruiming, aldus DB Vastgoed.
2.6 Het hof stelt vast dat Polycon bij conclusie van antwoord (nrs. 10-12) de volgende toedracht heeft gesteld: de betaling van 5 december 2008 van (naar later bleek)
DB Vastgoed kon zij aanvankelijk niet traceren; de betaling van 22 januari 2009 van Environ heeft zij beschouwd als betaling op haar factuur 12363; eind maart 2009 is zij met DB Vastgoed een terugbetalingsregeling overeengekomen. Deze gestelde gang van zaken brengt mee dat Polycon destijds niet de betaling van Environ, maar de betaling van DB Vastgoed als onverschuldigd heeft beschouwd. Dit strookt ook met het vaststaande feit dat Polycon het bedrag (in termijnen) aan DB Vastgoed heeft terugbetaald. In hoger beroep heeft zij niet aangevoerd dat zij het destijds anders heeft gezien.
Het hof neemt voorts als vaststaand aan dat DB Vastgoed zich op 27 februari 2009 zodanig jegens Polycon heeft opgesteld dat Polycon mocht begrijpen dat DB Vastgoed haar niet in de gelegenheid stelde haar goederen weg te halen, als zij niet eerst het bedrag van € 18.891,37 aan DB Vastgoed zou betalen. Bij memorie van antwoord heeft DB Vastgoed dat onvoldoende duidelijk betwist. Die opstelling van
DB Vastgoed komt neer op een beroep op een opschortingsrecht als bedoeld in art. 6:52 BW, meer bepaald: een retentierecht als bedoeld in art. 3:290 BW.
Het betoog van Polycon bij de grieven 1 tot en met 3 strekt ertoe dat zij de betaling van DB Vastgoed als een rechtsgeldige betaling op de factuur mag beschouwen (en de betaling van Environ als een onverschuldigde betaling), dat DB Vastgoed op 27 februari 2009 dus geen vordering op haar had en dat BD Vastgoed dus geen beroep kon doen op enig retentierecht. Dit betoog wordt verworpen. Nu aangenomen moet worden dat Polycon destijds zelf ook meende dat
DB Vastgoed degene was die onverschuldigd had betaald, mocht DB Vastgoed daarvan uitgaan bij haar beroep op het retentierecht. Polycon kan niet met succes het standpunt innemen dat zij, achteraf gezien, de betaling van
DB Vastgoed als rechtsgeldige betaling op de factuur (dus als nakoming van een verbintenis) had mogen beschouwen, aangezien zij het destijds nu eenmaal anders zag en
DB Vastgoed op die andere zienswijze van Polycon mocht afgaan.
Nu voor het overige niets is aangevoerd ten betoge van het tegendeel, moet worden aangenomen dat DB Vastgoed op
27 februari 2009 het retentierecht mocht inroepen. De grieven falen dus.
2.7 Grief 4 is gericht tegen de hoogte van het toegewezen bedrag aan gebruiksvergoeding.
Niets is gesteld of gebleken dat eraan in de weg staat aan te nemen dat DB Vastgoed op 27 februari 2009 Polycon voor de keuze mocht stellen om ofwel vanaf 1 maart 2009 een door
DB Vastgoed te bepalen vergoeding te betalen voor voortgezet gebruik van haar ruimte, ofwel de goederen uit die ruimte te verwijderen. Op grond van het hiervoor overwogene mocht DB Vastgoed aan de keuze voor het laatstgenoemde alternatief de voorwaarde verbinden dat Polycon eerst het bedrag van
€ 18.891,37 zou betalen.
Het voorgaande brengt mee dat DB Vastgoed in beginsel eenzijdig het bedrag mocht vaststellen dat zij voortaan in rekening zou brengen voor voortgezet gebruik van haar ruimte. Niet is van belang wat de "werkelijke waarde" van dat gebruik was. Dat zou anders zijn indien het gehanteerde tarief zo veel hoger was dan een marktconform tarief, dat gebondenheid aan het gehanteerde tarief naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, maar daarvoor is onvoldoende gesteld. Het aanbod van Polycon om te bewijzen wat de werkelijke waarde was, wordt dan ook gepasseerd als niet ter zake doende. Grief 4 mist daarom doel.
2.8 Grief 5 is eveneens gericht tegen de hoogte van het toegewezen bedrag aan gebruiksvergoeding.
Het door de kantonrechter daarvoor toegewezen bedrag van
` € 14.756,00 is als volgt opgebouwd:
Gebruiksvergoeding t/m 31/8/09 excl. BTW,
overeenkomstig productie 3b bij inleidende
dagvaarding € 11.275,00
BTW (19%) 2.142,25
Gebruiksvergoeding september incl. BTW 446,25
Gebruiksvergoeding oktober incl. BTW 446,25
Gebruiksvergoeding november incl. BTW 446,25
----------- +
Totaal € 14.756,00
Blijkens dit staatje komt het toegewezen bedrag overeen met de specificatie bij factuur 02009124 en met hetgeen
DB Vastgoed heeft gevorderd. Grief 5 kan dan ook niet slagen.
Daarnaast heeft de kantonrechter het gevorderde bedrag van
€ 177,95 aan wettelijke rente op de verschenen termijnen voor gebruiksvergoeding toegewezen. Daartegen is geen grief gericht, zodat die toewijzing in hoger beroep stand houdt.
2.9 Grief 6 klaagt Polycon dat de kantonrechter ten onrechte het gevorderde bedrag van € 667,65 heeft toegewezen. Dit bedrag betreft de gevorderde rentevergoeding over het meergenoemde bedrag van € 18.891,37.
DB Vastgoed heeft gesteld dat zij Polycon uit coulance de gelegenheid heeft geboden het bedrag van € 18.891,37 in termijnen terug te betalen en dat de betaling van rente niet uitdrukkelijk is overeengekomen. Onder die omstandigheden mocht Polycon in redelijkheid begrijpen dat DB Vastgoed geen rentevergoeding in rekening zou brengen voor vertraging in de terugbetaling van het tweemaal ontvangen bedrag. Daarom is het daarvoor gevorderde bedrag ten onrechte toegewezen. De grief heeft succes.
2.10 Ondanks het slagen van grief 6 is Polycon de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij. De kantonrechter heeft haar daarom terecht in de proceskosten veroordeeld. De hiertegen gerichte grief 7 faalt dan ook.
2.11 Nu grief 6 slaagt, kan het vonnis niet in stand blijven. Omwille van de duidelijkheid zal het hof, met vernietiging van het gehele vonnis, in het dictum vermelden welk bedrag in totaal toewijsbaar is. Als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij zal Polycon worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
3. Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
en alsnog rechtdoende:
veroordeelt Polycon tot betaling aan DB Vastgoed van
€ 14.933,95, te vermeerderen met de wettelijke rente over
€ 14.756,00 vanaf 16 september 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt Polycon in de kosten van het geding in eerste aanleg en begroot die kosten, voor zover aan de zijde van
DB Vastgoed gevallen, op € 291,25 aan verschotten en
€ 600,00 aan salaris van de advocaat;
veroordeelt Polycon in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van DB Vastgoed gevallen, op € 263,00 aan verschotten en € 1.788,00 aan salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman,
W.J. Noordhuizen en G.C.C. Lewin en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 18 oktober 2011.