ECLI:NL:GHAMS:2011:BV3440

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.080.147-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en de gevolgen van kapitaalprognoses in de rechtsverhouding tussen consument en tussenpersoon

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, waarin de kantonrechter het beroep op bedrog en dwaling in het kader van een effectenleaseovereenkomst heeft afgewezen. De effectenleaseovereenkomst, genaamd Capital Effect Maandbetaling, werd in juli 2000 afgesloten via de tussenpersoon E.P.B. Advies B.V. [appellante] heeft de overeenkomst in maart 2005 beëindigd vanwege een betalingsachterstand, waarna zij nog een bedrag van € 1.455,71 aan Dexia moest betalen, wat zij niet heeft voldaan. In hoger beroep heeft [appellante] de grieven geformuleerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de leaseovereenkomst voldoende duidelijk was en dat de kapitaalprognoses van de tussenpersoon niet als misleidend konden worden aangemerkt.

Het hof heeft geoordeeld dat de door de tussenpersoon verstrekte kapitaalprognoses geen grond bieden voor een geslaagd beroep op dwaling of bedrog. Het hof concludeert dat [appellante] voldoende inlichtingen heeft ontvangen over de eigenschappen van de leaseovereenkomst en de daaraan verbonden risico’s. Het hof oordeelt dat [appellante] niet met vrucht kan stellen dat zij de leaseovereenkomst is aangegaan onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken, aangezien zij niet de nodige omzichtigheid en oplettendheid heeft betracht bij het aangaan van de overeenkomst. De grieven van [appellante] falen, en het hof bekrachtigt het bestreden vonnis, waarbij [appellante] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonend te [woonplaats],
APPELLANTE,
advocaat: mr. M.A. Hupkes te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen Dexia Bank Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.M.K.P. Cornegoor te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellante] en Dexia genoemd.
Bij dagvaarding van 18 november 2010 is [appellante] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 1 sep¬tember 2010, in deze zaak onder rolnummer 996808 DX EXPL 08-2617 gewezen tussen haar als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en Dexia als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie.
[appellante] heeft drie grieven tegen het bestreden vonnis gefor¬muleerd, (de grondslag van) haar eis gewijzigd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voor¬raad, het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [appellante] in conventie alsnog volledig zal toewijzen en de vorderingen van Dexia in reconventie alsnog zal afwijzen alsmede Dexia zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen door [appellante] op grond van het bestreden vonnis is of zal zijn betaald, met veroordeling van Dexia in de kosten van beide instanties.
Vervolgens heeft Dexia geantwoord, bewijs aangeboden en geconclu¬deerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.
Daarna heeft [appellante] een akte houdende bewijsaanbod genomen, waarop Dexia bij antwoordakte heeft gereageerd.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de desbe¬treffende memorie.
3. Feiten
De kantonrechter heeft in het niet bestreden tussenvonnis van 14 april 2010, onder 1, 1.1 tot en met 1.3, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Over de juistheid van de feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1 Het gaat in dit geding, samengevat, om het volgende.
4.1.1 [appellante] heeft in juli 2000 door tussenkomst van E.P.B. Advies B.V. (hierna: de tussenpersoon) met een rechtsvoorgangster van Dexia een effectenleaseovereenkomst met de naam Capital Effect Maandbetaling (hierna: de leaseovereenkomst) gesloten met een looptijd van 240 maanden. Gedurende de looptijd moet [appellante] maandelijks € 45,81 aan Dexia betalen.
4.1.2 Dexia heeft de leaseovereenkomst in maart 2005 beëindigd omdat [appellante] een betalingsachterstand had. Na verkoop van de geleaste effecten moest [appellante] nog een bedrag van € 1.455,71 aan Dexia betalen. [appellante] heeft dat bedrag niet voldaan.
4.2 [appellante] heeft Dexia gedagvaard en, voor zover in hoger beroep nog van belang, in conventie gevorderd de leaseover¬eenkomst wegens bedrog in de zin van artikel 3:44 lid 3 BW te vernietigen. De kantonrechter heeft in conventie het beroep op bedrog afgewezen en in reconventie [appellante] veroordeeld tot betaling van € 778,19 aan Dexia.
4.3 [appellante] heeft in hoger beroep aan haar eis naast bedrog ook dwaling ten grondslag gelegd. Dexia heeft geen bezwaar gemaakt tegen die vermeerdering van de grondslag van de eis. Nu deze niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde, zal het hof recht doen op de vermeerderde grondslag.
4.4 Grief I strekt ten betoge dat de kantonrechter in het bestre¬den vonnis onder 2.6 ten onrechte heeft overwogen, dat uit de leaseovereenkomst voldoende duidelijk was dat een geldlening werd verstrekt, dat het geleende geld werd belegd in effecten, dat over het geleende bedrag rente was verschuldigd en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de verkoopop¬brengst van de effecten. Uit de toelichting op de grief volgt dat [appellante] niet bestrijdt dat genoemde kenmerken voldoende duidelijk uit de leaseovereenkomst blijken. [appellante] betoogt dat de leaseovereenkomst niet kan worden ‘losgekoppeld’ van de door de tussenpersoon verstrekte kapitaalprognose. De kapitaal¬prognose is een concreet opgesteld stuk waarbij de door [appellante] betaalde inleg het beginpunt is van de gemaakte bereke¬ningen. Dit stuk zal dus op zijn eigen merites moeten worden beoordeeld, aldus [appellante]. Als blijkt dat daarin van bedrieg¬lijke of feitelijk onjuiste aannames is uitgegaan, kan dat niet worden ‘weggepoetst’ met een verwijzing naar de leaseover¬een¬komst, omdat die niet bedoeld is om [appellante] voor te lichten over het rendement. [appellante] stelt in de memorie van grieven onder 11 dat de door de tussenpersoon verstrekte kapitaal¬prog¬nose, gelet op de inhoud daarvan, grond geeft voor een beroep op dwaling of bedrog, omdat in de kern – de feiten, cijfers en aannames van deze prognose ondeug¬delijk en onjuist zijn.
4.5 De kapitaalprognose is door [appellante] als productie 1 tot en met 4 bij conclusie van antwoord in reconventie tevens wijziging (grondslag van) eis in conventie in het geding gebracht en omvat vier ‘Prognose Capital Effect’, waarbij de ‘Prognose Capital Effect’ die als productie 3 in het geding is gebracht, gelijk is aan de ‘Prognose Capital Effect’ die als productie 4 in het geding is gebracht. Hierna zal gesproken worden over kapitaal¬prognoses, tenzij uit hetgeen [appellante] stelt, volgt dat zij uitsluitend het oog heeft op de eerste kapitaalprognose.
4.6 Wat betreft het beroep op dwaling geldt het volgende. Uit hetgeen het hof in zijn arrest van 1 december 2009 (LJN BK4982) heeft overwogen en beslist, volgt dat Dexia voorafgaande aan het aangaan van de leaseovereenkomst aan [appellante] op wezenlijke punten voldoende duidelijke inlichtingen heeft verstrekt wat er ook zij van de kapitaalprognoses van de tussenpersoon om een onjuiste voorstelling van zaken over de eigenschappen van de leaseovereenkomst en de eraan verbonden risico’s te voorkomen. Dan kan niet worden gezegd dat [appellante] de leaseovereenkomst is aangegaan onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken waarvoor Dexia een verwijt treft doordat zij is tekortgeschoten in een op haar rustende mededelingsplicht (zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 6:228 BW), zodat [appellante] zich niet met vrucht op dwaling kan beroepen.
4.7 Ook indien ervan zou worden uitgegaan dat [appellante] de leaseovereenkomst is aangegaan onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken wegens de door de tussenpersoon verstrekte kapitaalprognoses en indien die kapitaalprognoses zouden kunnen worden toegerekend aan Dexia, brengt dit niet zonder meer mee dat zij bevoegd is de leaseovereenkomst met een beroep op dwaling te vernietigen. Het vorenstaande laat immers onverlet dat voor [appellante] uit de leaseovereenkomst de eigenschappen van de lease¬overeenkomst kenbaar waren evenals de daaraan verbonden risico’s. Teneinde te voorkomen dat [appellante] de leaseovereenkomst onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken zou aangaan, mocht van haar verwacht worden dat zij, voordat zij de lease¬overeenkomst aanging, zich redelijke inspanningen getroostte om het bepaalde in de leaseovereenkomst en de daaruit voor haar voortvloeiende risico’s te begrijpen, in ieder geval door zorg¬vuldig kennis te nemen van de inhoud van de leaseovereenkomst. Voorts mocht van [appellante] worden verwacht dat zij de door de tussenpersoon in de vorm van de kapitaalprognoses gedane schrif¬telijke mededelingen met de nodige omzichtigheid en oplettendheid beschouwde. Aan de op zichzelf staande kapitaalprognoses van de tussenpersoon mocht [appellante] niet de betekenis van een alom¬vattende voorstelling van zaken betreffende de eigenschappen van de leaseovereenkomst en de daaraan verbonden risico’s toe¬kennen. Uit de kapitaalprognoses mocht [appellante] niet afleiden dat de uit de leaseovereenkomst kenbare risico’s zich niet zouden (kunnen) voordoen. Voorts verschillen de drie kapitaalprognoses qua inhoud (geleast kapitaal, maandbedrag, bruto inves¬tering, looptijd, administratiekosten en datum eerste betaling) zo zeer van de inhoud van de leaseovereenkomst, dat zij ook op die grond niet kunnen worden beschouwd als (in de woorden van [appellante]) ‘een op de zaak toegespitste rendementsverwachting die de beleg¬ger meer relevante informatie geeft dan het contract en de alge¬mene voorwaarden zelf’. Indien [appellante] de kapitaalprognoses met de nodige omzichtigheid en oplettendheid zou hebben beschouwd, zou voor haar kenbaar zijn geweest dat de kapitaal¬prognoses niet toegesneden waren op haar situatie. Grief III, die strekt ten betoge dat voor [appellante] niet kenbaar was dat zij een ander bedrag investeerde dan het bedrag dat in de eerste kapitaal¬prognose is bedoeld, faalt derhalve.
4.8 De hiervoor bedoelde inspanningen, omzichtigheid en oplet¬tendheid heeft [appellante] niet in acht genomen als zij (kenne¬lijk) blindelings op de kapitaalprognose is afgegaan en hierdoor bij haar een onjuiste voorstelling van zaken is ontstaan, onder invloed waarvan zij de leaseovereenkomst is aangegaan. De genoemde omstandigheden van het geval brengen mee dat die onjuiste voorstelling van zaken voor rekening van [appellante] behoort te blijven (op grond van artikel 6:228, tweede lid, BW), zodat zij de leaseovereenkomst niet met een beroep op dwaling kan vernietigen.
4.9 Wat betreft het beroep op bedrog geldt het volgende. De kapitaalprognoses laten zien wat het resultaat (‘Belasting¬vrije uitbetaling’) is bij een bepaalde koers- en dividend¬ontwikkeling, uitgaande van het in elk van de kapitaalprognoses vermelde geleaste kapitaal, het maandbedrag en de looptijd. Onvoldoende gesteld of gebleken is dat in de berekening van het resultaat (opzettelijk) rekenfouten zijn gemaakt. Het enkele feit dat de koersen van de effecten in werkelijkheid niet de in de drie kapitaalprognoses gehanteerde (jaarlijkse) koersstijging van 14,3% hebben laten zien, maakt niet dat die kapi¬taalprognoses opzettelijk onjuist waren. Hetzelfde geldt voor het blijkens de voetnoot bij aanvang gehanteerde ‘dividend¬rendement’ van 3,5%, met een jaarlijkse stijging van 10%. Feiten die dat anders maken zijn onvoldoende gesteld of gebleken. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat in de eerste kapitaal¬prognose ook wordt getoond wat bij (jaarlijkse) koers¬stijgingen van 12%, 10% en 8% de (alternatieve) kapitaalprognoses zijn en bij welk percentage koersstij¬ging/daling het resultaat ‘break even’ is. In de conclusie van antwoord in reconventie onder 16 vergelijkt [appellante] het door haar ontvangen dividend van circa f 1.000,- met het dividend dat [appellante] volgende de eerste prognose zou ontvangen na een looptijd van 20 jaar en een geleast kapitaal (inleg) van f 92.833,13. De inleg van [appellante] bedroeg echter f 9.467,14 en de leaseovereenkomst is na bijna vijf jaar beëindigd, zodat [appellante] appels met peren vergelijkt.
4.10 Voor zover de in de kapitaalprognoses gebruikte termen en berekeningen onduidelijk waren voor [appellante], is het hof met de kanton¬rechter van oordeel, welk oordeel [appellante] met grief II bestrijdt, dat het op haar weg had gelegen hierover nadere vragen te stellen of inlichtingen in te winnen alvorens de leaseovereen¬komst te sluiten. [appellante] stelt in de toelichting op de grief, dat, indien zij de tussenpersoon vragen zou hebben gesteld, deze haar vragen niet zou hebben beantwoord. Het hof gaat aan die speculatieve stelling voorbij.
4.11 Uit het vorenstaande volgt dat onvoldoende gesteld of geble¬ken is dat de kapitaalprognoses enige opzettelijk gedane onjuiste mededeling bevatten, opzettelijk een feit verzwijgen of zich bedienen van een andere kunstgreep erop gericht [appellante] tot het aangaan van de leaseovereenkomst te bewegen, zoals artikel 3:44, lid 3 BW vereist voor de aanwezigheid van bedrog. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [appellante], zoals reeds over¬wogen, aan de op zichzelf staande kapitaal¬prognoses niet de betekenis mocht toekennen van een alomvattende voorstelling van zaken betreffende de eigen¬schappen van de leaseovereenkomst en de daaraan verbonden risico’s.
4.12 Uit het hiervoor overwogene volgt dat grief I faalt.
4.13 [appellante] heeft in de akte houdende bewijsaanbod enkele bewijsaanbiedingen gedaan. Nu door [appellante] geen feiten zijn gesteld en/of voldoende gespecificeerd te bewijzen zijn aange¬bo¬den die - indien bewezen - tot een andere uitkomst van het geding kunnen leiden, zullen de bewijsaanbiedingen worden gepas¬seerd
5. Slotsom en kosten
De grieven falen en het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
6. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Dexia gevallen, op € 649,- aan verschotten en € 632,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, M.P. van Achterberg en E.M. Polak en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 13 december 2011 door de rolraadsheer.