ECLI:NL:GHAMS:2012:2049

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2012
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.100.365-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur van woning en voortzetting van de huurovereenkomst op basis van artikel 7:268 BW

In deze zaak gaat het om de voortzetting van een huurovereenkomst na het overlijden van de huurder. Appellant, de zoon van de overleden huurder, heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin zijn verzoek om de huurovereenkomst voort te zetten werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat niet vaststond dat appellant en zijn vader een duurzame gemeenschappelijke huishouding hadden en dat appellant niet voldeed aan de eisen voor een huisvestingsvergunning. Appellant heeft in hoger beroep vijf grieven ingediend en stelt dat de kantonrechter de feiten niet juist heeft gewogen. Hij heeft aangevoerd dat hij sinds 2002 bij zijn vader woonde en dat zijn moeder na het overlijden van zijn vader bij hem is ingetrokken. Eigen Haard, de verhuurder, heeft het verweer gevoerd dat appellant niet in aanmerking komt voor de huurovereenkomst omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden van de huisvestingsregels in Amsterdam. Het hof heeft besloten om een comparitie van partijen te gelasten om aanvullende informatie te verkrijgen over de situatie van appellant en de huurovereenkomst. Het hof zal ook onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een minnelijke regeling. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

zaaknummer 200.100.365/01
14 augustus 2012
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat:
mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, te Amsterdam,
t e g e n
de stichting WONINGSTICHTING EIGEN HAARD,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. H.M.G. Brunklaus, te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Appellant, [appellant], is bij exploot van 16 november 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat door de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, locatie Amsterdam, onder rolnummer CV 10-29463 tussen partijen is gewezen en dat is uitgesproken op 17 augustus 2011, met dagvaarding van geïntimeerde, Eigen Haard, voor dit hof.
1.2
[appellant] heeft bij memorie vijf grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd, een bewijsaanbod gedaan en producties in het geding gebracht, met conclusie dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn vordering zal toewijzen en, naar het hof begrijpt, de vordering van Eigen Haard zal afwijzen, met veroordeling van Eigen Haard in de proceskosten van de beide instanties.
1.3
Eigen Haard heeft daarop bij memorie van antwoord de grieven bestreden met conclusie dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen met veroordeling van [appellant], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van het hoger beroep.
1.4
Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen op basis van de stukken van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.

2. De grieven

Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.

3. Waarvan het hof uitgaat

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis in rechtsoverweging nummer 1 onder 1.1 tot en met 1.7 een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van die feiten is niet in geding, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.

4. Behandeling van het hoger beroep

4.1
Het gaat in dit geding om de volgende kwestie.
4.1.1
De vader van [appellant] heeft met ingang van 1 november 1982 een woning van Eigen Haard gehuurd. Deze woning is gelegen in [woonplaats] aan de [adres] en meet 64,8 m2. De huurprijs bedroeg in 2010 € 452,45 per maand.
4.1.2
[appellant] is geboren op [geboortedatum]. Na elders zelfstandig te hebben gewoond is [appellant] medio 2002 bij zijn vader gaan inwonen. Hij staat sinds 4 juli 2002 ingeschreven op het adres aan de [adres]. [appellant] heeft daar zijn hoofdverblijf.
Op het adres [adres] staat vanaf 27 augustus 2010 eveneens ingeschreven [V], de moeder van [appellant], geboren [geboortedatum]. Zijn moeder is bij hem ingetrokken na 11 februari 2010, de datum waarop zijn vader is overleden.
4.1.3
[appellant] wil de huurovereenkomst van zijn vader met Eigen Haard met betrekking tot de woning aan de [adres] voortzetten. Eigen Haard heeft daarmee niet ingestemd. [appellant] heeft Eigen Haard in rechte betrokken teneinde op de voet van het bepaalde in artikel 7:268 Burgerlijk Wetboek (BW) te doen vaststellen dat hij als huurder dient te worden aangemerkt.
4.1.4
De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen op de gronden:
- (a) dat het de vraag is of [appellant] in 2002 met zijn vader een duurzame gemeenschappelijke huishouding is aangegaan;
- (b) dat onduidelijk is of [appellant] voldoende waarborg biedt dat de voor de woning verschuldigde huur zal worden betaald;
- (c) dat [appellant] op basis van de huisvestingsregels in Amsterdam niet in aanmerking komt voor een huisvestings-vergunning, omdat een vergunning voor een huis van meer dan 60 m2slechts aan hem wordt verleend in geval van een huishouden met minimaal drie personen; dat zijn moeder bij hem woont helpt niet, omdat [appellant] die situatie zelf heeft geschapen; dat hij met de moeder van zijn dochter een omgangsregeling heeft afgesproken die inhoudt dat zijn dochter veel bij hem is, helpt niet, omdat zijn aandeel in haar verzorging en opvoeding niet groot genoeg is om haar als huisgenoot te beschouwen.
4.2
De grieven stellen, kort gezegd, aan de orde dat de kantonrechter aan hetgeen [appellant] heeft aangevoerd niet de juiste betekenis heeft toegekend. Dat geldt in het bijzonder voor hetgeen het hof hierboven onder (a), (b) en (c) heeft samengevat.
Eigen Haard heeft haar verweer gehandhaafd.
De stellingen van partijen hebben bij het hof de nodige vragen opgeroepen. Het hof zal dan ook een comparitie van partijen gelasten teneinde zich aanvullend te informeren.
Ter voorbereiding daarvan overweegt het hof als volgt.
4.3
[appellant] heeft in hoger beroep, veel beter dan in eerste aanleg, uiteengezet waarom zijns inziens moet worden aangenomen dat zijn vader en hij een duurzame gemeenschappelijke huishouding hadden. Hij heeft Eigen Haard met zijn uiteenzetting niet overtuigd, zij heeft een reeks vragen opgeworpen. Eigen Haard heeft in het bijzonder aangevoerd dat de huurbetalingen van [appellant] kennelijk slechts de strekking hadden zich op termijn de positie als huurder te verschaffen, naar het hof begrijpt als bedoeld in artikel 7:267 lid 3 aanhef en onder b BW. Eigen Haard heeft in dit verband gewezen op het betalingsgedrag van de vader van [appellant] dat volgens haar kan worden afgeleid uit de bankafschriften die als productie 4 bij de inleidende dagvaarding zijn gevoegd. Verder heeft Eigen Haard benadrukt dat de woning groot genoeg is om twee afzonderlijke huishoudens te voeren.
Het hof wil, alvorens te beslissen, over dit onderwerp met partijen spreken en bij hen aanvullend inlichtingen inwinnen. Bij die gelegenheid zal in elk geval ook aan de orde komen de vraag waarom [appellant] in de periode 2004-2009 op 24 andere woningen heeft ingeschreven, gedeeltelijk samen met zijn moeder.
4.4
Ter ondersteuning van zijn stelling dat Eigen Haard geen huurbetalingsperikelen behoeft te verwachten heeft [appellant] zich beroepen op een arbeidsovereenkomst, die echter op 18 mei 2011 is geëindigd. In hoger beroep heeft hij zich beroepen op inkomsten die hij zou verwerven uit een eigen taxibedrijf. Daarvan zou moeten blijken uit de overeenkomsten die hij heeft afgesloten bij hotel De L’Europe en hotel The Grand om gasten naar Schiphol te vervoeren. Het schriftelijk materiaal waarop [appellant] zich heeft beroepen laat evenwel niet zien welke inkomsten [appellant] heeft verworven.
Ook op dit punt wil het hof om die reden bij [appellant] inlichtingen inwinnen. Het hof verwacht van hem dat hij bij gelegenheid van de comparitie bewijsstukken van de door hem verworven inkomsten meeneemt, waaronder de jaarstukken van zijn onderneming over het jaar 2011.
4.5
Verder wil het hof zich aanvullend informeren over de vraag of [appellant] op een huisvestingsvergunning mag rekenen.
Vast staat dat [appellant] niet over een huisvestingsvergunning beschikt. Vast staat ook dat [appellant] zonder medewerking van Eigen Haard geen huisvestingsvergunning zal kunnen verkrijgen. Dat betekent dat het hof bij het antwoord op de vraag of [appellant] heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 7:268 lid 3 aanhef en onder c BW ook die omstandigheden heeft te betrekken die Eigen Haard ertoe brengen geen verzoek hiertoe te doen.
4.6
Terecht heeft Eigen Haard erop gewezen dat de overeenkomst die [appellant] heeft gesloten met de moeder van zijn dochter [S] een situatie in het leven roept die [S] niet tot huisgenoot maakt. In de vaststellingsovereenkomst omgangsregeling staat dat het in de bedoeling van de ouders van [S] ligt om met elkaar te overleggen over uitbreiding van de omgangsregeling, zodra [appellant] meer tijd heeft, maar dat is iets anders dan streven naar co-ouderschap zoals [appellant] in dit geding verdedigt.
De moeder van [S] schrijft verder in haar verklaring d.d. 20 maart 2012 (productie 11 bij memorie van grieven) dat [appellant] en zij in juli 2012 “co-ouderschap tekenen”. Ook over deze materie wil het hof vragen stellen. Mocht inmiddels enig stuk beschikbaar zijn, waaruit van co-ouderschap kan blijken, dan verzoekt het hof [appellant] dit stuk mee te brengen bij gelegenheid van de comparitie van partijen.
4.7
Eigen Haard heeft in verband met de problematiek van de huisvestingsvergunning verder betoogd dat zij het tot haar taak rekent om bij te dragen aan eerlijke verdeling van schaarse sociale huurwoningen in Amsterdam en dat zij zich daarom niet zonder meer behoeft te laten leiden door het haars inziens eigenmachtige gedrag van [appellant]. Dat eigenmachtige gedrag heeft erin bestaan, aldus Eigen Haard, dat [appellant] in 2010 zijn moeder bij zich heeft laten intrekken, terwijl geenszins vaststond dat hij de huurovereenkomst kon voortzetten.
Anders dan [appellant] bepleit, behoeft ook die kant van de problematiek serieus aandacht.
Daarnaast wil het hof evenwel onder ogen zien dat ontruiming van de woning door [appellant] en de zijnen wellicht meer problemen veroorzaakt dan oplost. Daarom wil het hof daarover met partijen van gedachten wisselen.
4.8
Het hof zal bij gelegenheid van de te houden comparitie tevens onderzoeken of het geschil van partijen in der minne kan worden opgelost. In dit stadium van het geding zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

5. Beslissing

Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon ([appellant]) dan wel rechtsgeldig vertegenwoordigd (Eigen Haard) vergezeld van hun raadslieden zullen verschijnen voor het hof voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling;
wijst uit zijn midden aan als raadsheercommissaris
mr. G.B.C.M. van der Reep die met bovenstaand doel zitting zal houden op maandag 22 oktober 2012 te 9.00 uur in het Paleis van Justitie aan de Prinsengracht 436 te Amsterdam;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] dient na te
(laten) gaan of partijen en hun raadslieden op de hierboven
bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo
dat niet het geval mocht zijn – ter rolle van 28 augustus 2012
schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de maanden november 2012 en december 2012 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, M.M.M. Tillema en E.J.H. Schrage en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 augustus 2012
door de rolraadsheer.