In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1950, was aangeklaagd voor meerdere feiten gerelateerd aan drugshandel, waaronder het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen, zoals amfetamine en hennep, en het gebruik van vervalste documenten (CMR's). De tenlastelegging omvatte vijf feiten, waarbij de verdachte werd beschuldigd van betrokkenheid bij verschillende drugstransporten in de periode van juli tot augustus 2010. Tijdens de zittingen in hoger beroep, die plaatsvonden op 14 mei, 25 juni en 15-17 oktober 2012, heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van acht jaar had geëist. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de drugstransporten en dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. Het hof heeft de bewijsvoering van de advocaat-generaal en de verdediging zorgvuldig gewogen. Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de ten laste gelegde feiten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rechten van de verdachte in het strafproces.