3.1.Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om de vraag of Heineken mocht besluiten de leaseauto die door haar aan [appellant] als werknemer ter beschikking was gesteld, in te vorderen.
Tussen partijen staat met betrekking tot hun geschil het volgende feitelijk vast.
a. [appellant] is vanaf 1976 op basis van een arbeidsovereenkomst voor Heineken werkzaam. Met ingang van 1 maart 2003 is hij benoemd tot ambtelijk secretaris van de Centrale Ondernemingsraad. De standplaats van [appellant] werd door deze benoeming gewijzigd in die van Zoeterwoude; deze was ’s‑Hertogenbosch, waar [appellant] ook woonde (en nog steeds woont). Ter gelegenheid van zijn benoeming heeft Heineken aan [appellant] bij brief van 18 februari 2003, voor zover van belang, geschreven:
"(…) Wij zijn met u overeengekomen dat u in plaats van de reiskostenregeling conform de Sociale Begeleidings Regeling in aanmerking komt voor een lease-auto. (…).”
b. De in de brief van Heineken van 18 februari 2003 genoemde Sociale Begeleidingsregeling (hierna ook: SBR) kent – in de versie 2003-2004 - onder 4.4 een “Overplaatsingsregeling”, waarin onder andere een hoofdstuk “Reiskostenregeling” is opgenomen. Daarin is onder andere bepaald dat de werknemer die na overplaatsing niet woont in de directe omgeving van de nieuwe vestiging, een vergoeding ontvangt voor reiskosten verbonden aan het reizen tussen zijn woonplaats en de nieuwe vestiging tot het moment dat hij in de directe omgeving van de nieuwe vestiging is gaan wonen, een en ander conform de nader uitgewerkte vergoedingsregeling. Op deze vergoeding kon ten hoogste gedurende vijf jaar te rekenen vanaf het tijdstip van de feitelijke overplaatsing van de werknemer aanspraak worden gemaakt.
c. Ten tijde van de aanstelling van [appellant] tot ambtelijk secretaris van de COR gold bij Heineken een “Lease-autoregeling” (hierna: de Leaseautoregeling). In de vanaf januari 2003 geldende versie van die regeling was bepaald dat een werknemer in aanmerking kwam voor een leaseauto “
indien per jaar 15.000 km zakelijk worden gereden (excl. woon-werkverkeer)”. Tevens is bepaald dat “
een Directeur de lease-autoregeling op een onder hem ressorterende medewerker van toepassing (kan) verklaren”.
d. Bij brief van 6 juli 2009 heeft Heineken aan [appellant] meegedeeld dat de uitvoering van de Leaseautoregeling recent binnen Heineken NL was geëvalueerd, dat een check was gedaan of de deelnemers nog aan de criteria voldeden voor toekenning van een leaseauto en dat de regeling ook op een aantal punten was aangepast. Nieuw in de regeling was dat werknemers in functiegroep 30 of lager in aanmerking komen voor een leaseauto:
“a. indien een functie wordt vervuld waarvan door het Directieteam Heineken NL is vastgesteld dat de functiehouder (vanwege de aard van de functie) voor een lease-auto in aanmerking komt. De lijst van de functies (zie bijlage) wordt jaarlijks in januari geactualiseerd;of
b. indien per jaar minimaal 20.000 km (was 15.000 km) zakelijk wordt gereden (excl. woon-werkverkeer).”
In de brief schrijft Heineken dat gebleken is dat [appellant] niet aan de nieuwe toekenningscriteria van de leaseregeling voldoet en dat dit impliceert dat [appellant] de lease-auto moet inleveren. Met toepassing van een verruimde overgangstermijn berichtte Heineken dat het gebruiksrecht van de auto op 15 juli 2010 zou eindigen.
e. [appellant] heeft protest aangetekend tegen het besluit van Heineken, maar dat heeft Heineken niet tot een ander besluit gebracht.