Uitspraak
Het geding in hoger beroep
De stukken van het geding
De ontvankelijkheid van het hoger beroep
De beslissing
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft klager op 1 augustus 2011 een klacht ingediend tegen de oud-notaris. De plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft deze klacht op 19 augustus 2011 als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. Klager heeft hiertegen verzet ingesteld, maar dit verzet werd op 17 november 2011 door de kamer van toezicht ongegrond verklaard. De wetgeving, specifiek artikel 99 lid 6 van de Wet op het notarisambt, stelt dat tegen een beslissing van de voorzitter van de kamer schriftelijk verzet kan worden gedaan, maar dat er geen ander rechtsmiddel openstaat tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter. Dit leidde ertoe dat klager niet ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep tegen de beslissing van 19 augustus 2011.
Het hof heeft op 26 juni 2012 de ontvankelijkheid van het hoger beroep behandeld. Klager en de oud-notaris zijn niet verschenen, ondanks behoorlijke oproeping. Het hof heeft de stukken van het geding bestudeerd en geconcludeerd dat klager niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen. De beslissing van de plaatsvervangend voorzitter is als juist beoordeeld, en het hof heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
De kamer van toezicht heeft in haar beslissing van 17 november 2011 vastgesteld dat het verzet van klager tijdig was ingediend, maar heeft de inhoudelijke behandeling van de klacht niet verder voortgezet, omdat de eerdere beslissing van de plaatsvervangend voorzitter correct was. De kamer heeft het verzet ongegrond verklaard, en deze beslissing is in het openbaar uitgesproken.